Hieronder vindt u een aantal artikelen, welke gaan over de geschiedenis van Diepenveen. Heeft u ook een interessant verhaal over de historie van Diepenveen, stuur het dan naar de Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving: [email protected] of naar [email protected].
Website Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving: www.historischeverenigingdiepenveen.nl
Diepenveen dorp behoort sinds de gemeentelijke herindeling van 1999 tot de gemeente Deventer. Daarvoor was het een zelfstandige gemeente met ruim 10.000 inwoners en 3775 woningen. De gemeente Diepenveen bestond uit de kerkdorpen Diepenveen, Schalkhaar, Lettele en Okkenbroek en kende verder de buurtschappen Oude Molen, Averlo, Linde en Tjoene. Tot de jaren zeventig behoorde ook het dorp Colmschate bij Diepenveen. Het scheelde niet veel, of Diepenveen was indertijd al ingelijfd door Deventer. Maar met felle protesten tot in Den Haag toe kon dit toen worden voorkomen. Wel moest het gebied rond Colmschate worden opgeofferd voor de stadsuitbreiding van Deventer.
Over de betekenis van de naam Diepenveen bestaat geen volledige zekerheid. De naam is afkomstig van het gelijknamige klooster dat aan het eind van de 14-de eeuw door volgelingen van Geert Groote, Johannes Brinckerink en Swedera van Runen, is gesticht. Geert Groote was de grondlegger van de Moderne Devotie. Het klooster was het eerste klooster voor vrome vrouwen, zusters des Gemenes Levens. Het staat in de geschiedenis bekend als het vrouwenklooster van Diepenveen. In 1476 telde het kloostercomplex meer dan 170 bewoners. Daarmee was Diepenveen één van de grootste kloosters van ons land.
Er
wordt gezegd, dat de naam van het klooster te maken zou hebben
met de omstandigheden dat ter plaatse het veen diep in de grond zou reiken.
In
1578 werd het klooster grondig verwoest door de keurvorst
van de Paltz. Alleen de kapelresten bleven bestaan. In 1592 vervielen de
restanten
van het klooster en zijn rijke bezittingen, waaronder veel landerijen, aan
de stad Deventer.
De oude kloosterkapel werd in 1659 voor de protestante eredienst bestemd.
In dat jaar kwam zo de eerste dominee,
ds. Lambertus van Bommel, als predikant te Kolmenschate.
In 1720 werd deze kerk
gerestaureerd dankzij de gulle gift van Antonius Matthaeus, professor aan
het Deventer atheneum.
Veel van de kloosterbezittingen werden door Deventer in de loop der tijd
verkocht. De kerk bleef tot 1836 in handen van de stad Deventer. Daarna
werd een convenant
gesloten waarbij het kerkbestuur het eigendom verkreeg.
Sindsdien
is het kerkgebouw vele malen gerestaureerd. |
Op 21 februari 1407 stierf in Diepenveen de kloosterzuster Swedera van Runen.
Zij ‘de Vrouwe van Runen‘ en Johannes Brinkerink zijn de stichters
van ‘het klooster Diepenveen’.
Vooral door de edelmoedige beschikkingen van Swedera kon men in 1400 beginnen
met ‘de ontginning van een stuk land ‘de Plecht’ gelegen
nabij de wetering, een uur gaans ten noorden van Deventer’.
Omdat drie handschriften (op perkament afgeschreven boeken), vervaardigd en
geschreven door de zusters uit het klooster en van het Meester Geertshuis in
Deventer, zijn bewaard gebleven, weten we tamelijk veel van het leven van de
zusters. Vooral vanaf de stichting (1400) tot het hoogtepunt van geestelijke
en economische bloei (omstreeks 1450) is veel bekend. Dit komt ook omdat deze
levensverhalen (viten) uit de beginperiode werden gebruikt ter bemoediging
en als voorbeeld voor de nieuwe ingetreden zusters.
Originele (15e eeuwse) zusterboeken van het klooster Diepenveen zijn er niet
meer, maar wel de drie genoemde 16e eeuwse afschriften. Deze drie overgeschreven
boeken zijn sterk aan elkaar gerelateerd en hebben zeer waarschijnlijk dezelfde
15e eeuwse originele bron(nen) gehad.
Ook Swedera’s levensverhaal van ongeveer 10 bladzijden is door de zusters opgetekend. In het boek ‘handschrift D’ zijn de eerste regels als volgt:
Die eerweerdige vrouwe van runen, onse gemynde suster swieder, was eens eersamen mans dochter Die genoemt was vrederick van rechteren, ende was ene van den besten van den lande. Ende doe sij tot horen iaren gecomen was, soe waert sie toe gevoeget in echtschap enen seer eersamen man , een ridder in der drente, ende was here van runen ende een seer staetelick (deftig, aanzienlijk) man. Indien iersten doe sij horen heren toe gevoeget was soe plach sie vaeke mede wt te rijden iagen dat wilt, als dat heerschap (de grote heren) pleget. Ende daer was hoer (haar) seer wal mede beholpen ende hadde daer grote genoechte in - want sie noch ionk was – Ende plach vaeke der armer luyde saet te verderven myt horen honden. Ende hijr van plach hoer bijcht vader ofte cappelaen hoer te beryspen ende maecktet hoer swaer. Also dat sie daer mede tot kenyssen quam also dat siet niet meer en dede…………………………
De hoog adellijke edelvrouw Swedera, dochter van de Margaretha van Kuilenburg
en Frederik van Rechteren, trouwde dus op jonge leeftijd met de heer van Runen.
Het stel leidde een onbezorgd werelds leven, zich vooral vermakend met de jacht
rond het kasteel in Ruinen en op hun uitgestrekte bezittingen in Drenthe.
Het verwijt van haar biechtvader, de plaatselijke priester, dat zij vaak met
de paarden en honden meedogenloos de oogst van de arme boeren vernielde, deed
haar tot inkeer komen.
Swedera stopte met de jacht en trachtte door schenkingen aan de arme boeren
het gedachteloos bedreven kwaad weer goed te maken.
Maar eenmaal op de weg der bekering gekomen, begonnen al de aardse genoegens
haar steeds meer tegen te staan. Zij deed zichzelf de gelofte nooit meer opnieuw
te zullen trouwen, indien zij haar echtgenoot zou overleven. Toen zij enige
tijd daarna haar enigste kind en vervolgens ook haar man verloor, dacht zij
vrij te zijn van ‘elken aardschen band’.
Dit laatste was een misvatting, want het was in die tijd droevig gesteld met
de rechten van de vrouw. Vlakbij het kasteel woonde een jonge man die met haar
wou trouwen. Omdat hij wel wist dat hij weinig kans maakte, bezette hij het
kasteel toen Swedera met haar zes hofdames op kerkbezoek in Zwolle was. Om
buiten bereik van haar belager te blijven vluchtte zij naar Kampen. Na bemiddeling
van de bisschop van Utrecht, Floris van Wevelinkhoven, en geïnspireerd
door ‘het devote leven van de zusters des gemenen levens’ verhuisde
zij naar Deventer. Het kasteel en andere bezittingen in Drente was ze kwijt,
maar de bisschop had voor haar nog wel een jaargeld van driehonderd gulden
kunnen regelen.
Waarschijnlijk had Swedera wel kleine spulletjes, haar geld en sieraden op
haar vlucht meegenomen.
Zij kocht een woning in de Engestraat in Deventer vlak naast het ‘meester
Floris Radewijnfraterhuis’.
Zo kwam Swedera in contact met Floris Radewijn en Johannes Brinkerink, beiden
volgelingen van de al in 1384 overleden Geert Groote. Ook Swedera raakte steeds
meer geïnspireerd door de beweging van de Moderne Devotie en wilde graag
gaan wonen bij de zusters van het ‘Meester Geertshuis’. Haar vurige
wens kon echter niet vervuld worden, omdat Geert Groote voor zijn stichting
strenge regels had opgesteld. Weduwen en ook rijke vrouwen werden niet toegelaten
in het ‘Meester Geertshuis’.
Johannes Brinkerink leider van de zusterhuizen in Overijssel durfde de regels
van zijn meester niet te veranderen. Maar Johannes Brinkerink was wel een pragmatisch
man. Zo voegde hij drie zusters uit het ‘Meester Geertshuis’ toe
aan het huis van Swedera om haar te onderrichten. Zo werd Swedera’s huis
een zusterhuis in het klein.
Door de moderne devotie maakte met name het Floris Radewijn-huis een enorme
groei door. Het was de bakermat van in totaal 88 mannenkloosters en 12 vrouwenkloosters
in West-Europa.
Swedera’s grote huis in de Engestraat was nodig voor de groei van het
fraterhuis. Edelmoedig werd dit door Sweder afgestaan aan de fraters. Sweder
trok zich terug in een eenvoudiger woning.
Het onvervulbare van de wens van Swedera bleef echter knagen. Het versterkte
Brinkerinck echter in diens voornemen om een klooster te bouwen, want daarin
zou hij ook weduwen kunnen opnemen en kunnen voldoen aan zijn begeerte om ‘alle
menschen te kunnen trecken tot salicheit der sielen’.
Op sacramentsdag (17 juni) van het jaar 1400 riep hij de zusters van het Meester
Geertshuis bijeen en vertelde dat hij van plan was een klooster te stichten.
Brinkerink had voor zijn klooster een stuk land op het oog dat de Plecht heette,
een uur gaans ten noorden van Deventer.
Het was een leen van de proost der St. Lebuinuskerk. De zusters van het meester
Geertshuis hadden het enkele jaren eerder gekocht van stadsgenoot Gerrit Scheidemaker
en van de broeders van het Heer-Florenshuis. De zusters hadden oorspronkelijk
het plan om het als weidegrond te gebruiken. Een der eerste maatregelen van
Brinkerink was om den ouden Wolterken, die de Plecht in pacht had en er met
vrouw en twee kinderen woonde, af te kopen. Voor een luttele som deed de oude
grijsaard afstand van zijn recht en onmiddellijk konden de zusters met volle
kracht aan het werk.
Al de volgende dag ging men in ‘Diepenveen’ aan de slag.
Het gekozen land was somber en verlaten; dicht kreupelhout en moeras wisselden
zich af en de boeren in de omgeving schuwden de drassige grond als een gevaarlijke
ongezonde plek.
Ook het zwaarste werk werd door de zusters zelf verricht.
Zij rooiden de boomstronken, groeven sloten en greppels ter afwatering en ter
afscheiding en kruiden karren met aarde aan, waar het terrein moest worden
opgehoogd. Toen er enkele armelijke hutjes klaar waren, kwamen de eerste drie
door Brinkerink aangewezen zusters er al vast wonen.
De eerste was Hille Sonderlands, één van de meest bezielde devoten
uit het Meester Geertshuis. De tweede was Griete Dagens, die enige tijd in
het Meester Geertshuis had gewoond, maar met heimwee naar huis was gegaan.
Nadat zij enige tijd later weer bij het Meester Geertshuis kwam werd haar de
toegang ontzegd.
Geert Groote had deze regel zo opgesteld. Griete Dagens was verrukt dat Brinkerink
haar op deze manier hielp.
Spoedig volgden ook Swedera van Runen, Jutte van Ahaus en Elsebe Hasebroecks.
De eerste jaren was het erg behelpen voor de zusters. De gebouwtjes waren uiterst
primitief van tenen vlechtwerk en klei en het bedehuis en de kleine kapel waren
van hout.
Men begon pas halverwege 1407 met de bouw van een stenen kloosterkapel.
Deze kapel (de huidige Protestante Kerk) werd tegen de herfst van 1411 voltooid
en direct daarna 21 september van dat jaar ingewijd.
Swedera van Runen heeft dit alles niet meer meegemaakt. De hoog adellijke ‘Vrouwe
van Runen’, stierf onder uiterst primitieve omstandigheden op 21 februari
1407 in Diepenveen nog voordat men met deze bouw begon. Zij werd in Diepenveen
begraven.
Wim de Weerd
Diepenveen
Eerst werd wat met tabakssoorten geëxperimenteerd en na een tijd werd de ‘Diepenveensche Tabak Centrale’ opgericht. De leiding was in handen van een driemanschap: Weverling zorgde voor technische aspecten, Keurhorst voor de tabaksverbouw en de derde man was Van Santen. Hij woonde naast ’t Weterman en regelde de distributie.
Op diverse plaatsen
rond het dorp Diepenveen werd land van boeren gepacht om daar
de wel twee meter hoge tabaksplanten voor de DTC te kunnen verbouwen en
ook
op het grote land van Keurhorst, dat zich van achter zijn huis
uitstrekte tot aan de Wechelerweg. Verder waren er vele hectares grote tabaksvelden
o.a. bij de Kieftenweg naast het Budde-bos en bij de Randerstraat.
Geoogste tabak werd door Lulof Kers en Gerrit Serris met paard en
wagen
vervoerd
naar de Coöperatie of naar de ‘Eerste Nederlandsche Cocosfabriek’.
De productie van matten was op de cocosfabriek aan de Olsterweg
door gebrek aan aanvoer van kokosvezels noodgedwongen stil komen
te liggen.
De fabriek
beschikte over grote schuren om daar de gevlochten draden na het
verven te laten drogen. De DTC kon daar gebruik van maken voor
het drogen
van tabaksbladeren. Ook de Coöperatie aan de Molenweg stelde hun grote
zolderruimte beschikbaar om bladeren te kunnen drogen. Onder leiding van
Gerrit Weverling vond daar ook de fermentatie van de DTC-tabak plaats.
Fermentatie was het gecontroleerd broeiproces in grote stapels tabak. In
die ‘pollen’ liet Weverling de temperatuur oplopen tot 50°C.
Zodra die temperatuur na vele dagen was bereikt werd de stapel
omgetrokken en opnieuw gevormd, zodat de buitenste bladeren in
het midden van de ‘pol’ kwamen
te liggen voor de tweede broeifase.
Na de fermentatie verdween de tabak naar de fabriek van Ten Have Koffie op de Brink in Deventer voor de eindbewerking en de distributie. Op de verpakking stond: ´Amateursigaretten van de DTC…..’n Import gelijk!´
In Deventer werd ook de zolder van de fabriek van Heijbroek & Zeelander gehuurd om de grote hoeveelheden te kunnen verwerken. In vakblad De Zakenwereld verscheen in oktober 1942 een uitgebreid artikel over de DTC, compleet met foto’s.
Na de oorlog
Doordat na de bevrijding Engelse en Canadese sigaretten overal te krijgen
waren, was men al gauw de liefde voor Nederlandse tabak
vergeten en werd er weer als vanouds alleen maar tropische tabak ‘gepaft’.
Zo snel als de DTC beroemd was geworden verdween deze ook weer. Omdat er
pachtcontracten met boeren liepen werd er nog wel enkele jaren
door de DTC witlof en schorseneren verbouwd maar met de tabaksteelt was
het gedaan.
Uit: Oude Diepenveners
doen opnieuw een boekje open (Diepenveen, november 2003)
Historische Vereniging
Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief nr 9 - oktober 2003
Dit jaar (2003) bestaat de Diepenveense Rommelmarkt 30 jaar! Dat betekent dat de rommelmarkt in z’n huidige opzet in 1973 van start is gegaan.
De rommelmarkt is een voortgekomen uit de jaarlijks door de Hervormde Vrouwen Groep (HVG) georganiseerde bazaar. Je kunt dus wel zeggen de basis voor de huidige rommelmarkt werd gelegd door de HVG en men is daar (terecht) dan nog steeds trots op.
Zo werd in 1973 dor een aantal kerkenraadsleden aangevuld met vrijwilligers uit de gemeente, de eerste rommelmarkt gehouden in het Dorpshuis op de 2e zaterdag in september. Behalve de dames van de HVG die handwerken verkochten, werden er ook stands ingericht waar men bloemen en oliebollen verkocht. Ook was er een aantal attracties als een schiettent, een sjoelbak en voor de kinderen een grabbelton. Aan het einde van de rommelmarkt werden de niet verkochte bloemen bij opbod verkocht aan de medewerkers. En natuurlijk werden na het opruimen en schoonmaken (net zoals nu nog) gewacht op de uitslag van de opbrengst.
De eerste 19 jaren
was de opbrengst in z’n geheel bestemd voor de
Hervormde kerk. Na een bestuurswisseling werd echter
besloten om
de plaatselijke verenigingen
en scholen in Diepenveen er ook bij te betrekken. Dus
werden de doelen meer algemeen en kan er een ieder
op een deel
van de opbrengst rekenen
volgens een vaststaande verdeelsleutel.
Evenals in de beginjaren is er nog steeds een grote mate van betrokkenheid
en saamhorigheid die het steeds opnieuw mogelijk maken dit jaarlijks, inmiddels
wijd in de omtrek bekende evenement, te organiseren.
In 1993 werd een reünie gehouden en na 25 jaar in
1998 was er feest in het Dorpshuis. Van het van oorsprong
kerkelijk
gebeuren
is de rommelmarkt
nu een echt dorpsgebeuren geworden, dat niet meer weg
te denken is uit onze Diepenveense gemeenschap.
door Hanna de Bie
Met dank aan Jo Leuvenink en Gerrie Oostenenk, medewerkers van het eerste
uur!
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief
nr 8 – maart/april 2003
Henk Nijland was mijn neef.
De hele familie Nijland (familie van moederskant) deed vroeger aan toneel.
Niet alleen stonden zij met succes op de planken van het toneel in het
hotel-café-restaurant
annex broodbakkerij Bloemendaal, ook in het dagelijks leven gaven zij blijk
van hun veelzijdig acteertalent. Zij kwamen bijvoorbeeld nooit een kamer
binnen zoals een andere bezoeker, neen, zij kwamen óp. Ze bleven
in de deuropening staan, overzagen het geheel en wensten de aanwezigen
dan duidelijk
articulerend een GOEDENAVOND.
Henk was dan ook van huis uit een uitstekend acteur. Reeds op de lagere school
speelde hij steevast de hoofdrol in de jaarlijkse operette. Hij was een lange
lenige sterke vent, welbespraakt, geestig en - zo vonden althans de notabelen
van het dorp - de aangewezen persoon om gestalte te geven aan Sinterklaas.
Henk was zeer verguld met deze opdracht.
Toen 5 december aanbrak stonden traditie-getrouw de leerlingen, onderwijzers,
ouders en verdere belangstellenden op de parkeer-plaats van café Bloemendal
te wachten op de komst van Sinterklaas om hem op passende wijze in te halen.
Zo’n kilometer verderop was men druk bezig de optocht te formeren.
Eerst het muziekcorps Semper Crescendo, daarna Sinterklaas op zijn paard,
omringd
door vele Zwarte Pieten. Toen alles en iedereen op de juiste plaats was
ingedeeld, kon de stoet van start gaan.
De eerste vijftig meter verliepen perfect. Om aan te kondigen dat de Sint in
aantocht was zette het muziekcorps, voor op de grote trom, een pittige mars
in. Het paard, in het dagelijks leven een makke rustige knol, schrok zo van
de onverwachte muzikale uitbarsting dat hij spontaan begon te steigeren.
Neef Henk deed vruchteloze pogingen om in het zadel te blijven. Toen hij merkte
dat dit niet zou lukken smeet hij resoluut zijn staf van zich af. Hij klemde
zich in grote wanhoop vast aan een laaggroeiende tak van de boom waaronder
hij zich op dat moment bevond en bleef machteloos hangen terwijl het paard
als een speer weggaloppeerde. Boze tongen beweren dat enkele omstanders uit
volle borst de volgende variant op een sinterklaaslied begonnen te zingen:
Sinterklaas hangt in de bomen.
Hij spartelt vrolijk heen en weer.
Zullen zij hem laten hangen
tot misschien een volgend keer…
Het muziekcorps was intussen onder vrolijke tonen doorgemarcheerd; men had
niets van het incident gemerkt. Tot de dirigent door een toevallig passerende
fietser werd gewaarschuwd. Daarop maande hij de muzikanten ijlings tot stilte.
Dit drong echter niet zo snel tot ieder door, zodat de kwieke mars in droeve
afbrekende tonen teloor ging.
De hangende Henk leverde een komische aanblik op. De wind had de wijde
rode mantel opgebold zodat het witte met kant bezette onderkleed zichtbaar
werd.
Iedere windvlaag liet echter ook de zwarte manchester broek zien, met daaronder
twee flink uit de kluiten gewassen hoge schoenen die Henk droeg vanwege
zijn steunzolen. Men mocht van geluk spreken, dat al wat het dorp aan kinderen
had verzameld bij Bloemendaal stond. Zo’n ontluisterde Sint zou het
kinderlijk geloof in hem danig hebben aangetast.
Het paard was inmiddels gevangen en het werd onder de Sint geplaatst. Heel
voorzichtig liet deze zich zakken. Zijn gezicht vertoonde een groenig waas,
dat bijzonder kleurig afstak bij de rode mijter en de lange witte baard. Opnieuw
werd de stoet opgesteld. Rekening houdend met het paard blies het corps op
halve kracht; de grote trom deed even niet mee. En zo bereikte men zonder verdere
strubbelingen het eindpunt, waar de kinderen hun Sinterklaas onder luid gejuich
binnenhaalden.
Henk heeft zich door dit hachelijke avontuur niet laten afschrikken. Hij is nog vele jaren nadien Sinterklaas geweest.
Ans Wagenaar
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief nr 9 – oktober
2003
Bij: ‘Oude Diepenveners doen opnieuw een boekje open.’
Op de historische avond op 13 november 2003
presenteerde de Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving haar
tweede interviewboek. Voor dit boek tekende de interviewgroep de levensverhalen
op van 38 bewoners uit Diepenveen en omgeving en verzamelde de foto-archiefgroep
bijzondere foto’s. Voor de tekst van de rijmen: klik hier |
![]() Foto: Harry Mulder |
Woensdagnacht, 12 juni 1935, overleed op 37-jarige leeftijd de Diepenveense huisarts Govert Muijs. De volgende dag sloeg het nieuws van zijn overlijden in als een bom; iedereen in Diepenveen was aangeslagen. Dat was niet alleen door zijn abrupte dood - de week ervoor was hij nog kerngezond en gewoon aan het werk - maar ook door de wetenschap dat men het voortaan moest stellen zonder deze sympathieke dokter.
“ Geslaagd - kom - zoo - thuis - Goof”, luidde het telegram dat Govert in december 1922 vanuit Utrecht verzond aan zijn ouders in Amersfoort. Hij had zojuist zijn doctoraal examen medicijnen gehaald. Precies een jaar later kreeg hij zijn artsenbul en leek hij een goede toekomst tegemoet te gaan. Nu kon hij zich ergens gaan vestigen als huisarts en trouwen met zijn verloofde Dies van Ommen. Hij had Dies, toen nog een leerlinge van een huishoudschoolinternaat, leren kennen op een feest in Birkhoven, een buurtschap bij Amersfoort.
Zijn dochter Kitty vertelt: “De praktijk van vader was erg groot, tot voorbij Wesepe. Hij moest voor het ziekenbezoek regelmatig diep ‘de binnenlanden’ in. Ook naar plaatsen die onbereikbaar waren met zijn auto en daarom kocht hij voor die visites ook nog een motor. Vader stond altijd klaar voor zijn patiënten en was ook zeer sociaal voelend. Als een boer vader bij het doktershuis om hulp kwam vragen dan had vader er plezier in om sneller bij de boerderij te arriveren dan de boer zelf … ook als zo’n boer ’s nachts kwam. Hij stuurde arme keuterboertjes of eenvoudige arbeiders soms niet eens een rekening, ..… de rijken van het dorp moesten dan maar een beetje meer betalen.”
Kitty: “Mijn moeder was bijna elke dag druk in de apotheek en hielp
mee in de praktijk; toch kwamen wij als kinderen niets tekort. Ze stond altijd
voor mij en Bob klaar. Voor het huishouden waren twee hulpen bij ons: Leen
Tamminga en Aaltje Tuitert. Omdat ze heel goed verband kon aanleggen mocht
Leen van vader ook af en toe een beetje in de praktijk meehelpen. Leen werd
voor mij op den duur een soort tweede moeder. Ze paste altijd goed op mij …dat
was maar goed ook want ik was vroeger vaak ziek. De mensen zeiden regelmatig: “Het
is maar goed dat ’t een kind van de dokter is, anders was ze allang dood
geweest!”
Govert Muijs was een veelzijdig mens, want naast zijn verplichtingen in zijn
eigen praktijk wist hij ook nog tijd te vinden voor veel andere activiteiten.
Zo was hij spoorwegarts, gewestelijk bestuurslid voor de AVRO, adviserend
lid van ‘het Onderlinge Fonds voor Ziekenhuisverpleging (het latere
ziekenfonds) en lid van de Overijsselse Schaakbond en de Deventer Bridgeclub.
In het Diepenveense Naai- & Breischooltje (nu het pand van Jef Koning)
gaf hij op verzoek van tante Lina Roetert Steenbruggen regelmatig cursussen
EHBO.
Kitty: ”Tante Lina woonde in het ‘roze huis’ (het huis ‘De
Brouwerij’ tegenover ‘de Roetertshof’). Vader had een Diepenveense
schaakclub opgericht en daarvoor mocht hij van Tante Lina wekelijks gebruik
maken van het Naai- & Breischooltje.
Platenconcert in de kerk
Wat ook niet onvermeld mag blijven zijn de platenconcerten die vader gaf in
de kerk. Hij had een mooie klassieke platenverzameling en vond het leuk als
anderen er van mee konden genieten. Vrienden en patiënten werden dan
uitgenodigd om naar de kerk te komen. Vaders grammofoon werd op de balustrade
van het koor geplaatst en even later schalde de muziek door de kerk, zo konden
velen genieten van onder andere Vivaldi en Chopin.”
Govert Muijs hield zich met van alles bezig, aldus dochter Kitty. Zo werd
in 1933 de ook nug nog beroemde vliegtuigrace Londen - Melbourne gehouden.
Groot
was het enthousiasme toen de Nederlandse DC-2 ‘de Uiver’ de wedstrijd
won. Het was ook dokter Muijs die de in Australië gestempelde ‘Uiver’-brieven
ophaalde en in Diepenveen bezorgde.
Noodlot
In juni 1935 sloeg echter het noodlot toe. Nadat dokter Muijs bij de behandeling
van een patiënt een klein wondje had opgelopen kreeg hij er na een tijdje
wat last van en consulteerde een collega in het St. Jozef ziekenhuis. Die
arts constateerde bij hem een bloedvergiftiging en hij werd direct opgenomen.
Er werd nog wat met medicijnen geprobeerd maar in de tijd zonder antibiotica
bleek er geen redden meer aan. Kitty: “Mijn vader werd zwart over zijn
hele lichaam!” Drie dagen later was Govert Muijs al overleden.
Govert bleek vooruitstrevend tot in de dood want hij had aangegeven gecremeerd
te willen worden, iets wat heel ongebruikelijk was voor die tijd. Hij wilde
een lans breken voor de voorstanders ervan. Vier dagen na zijn overlijden werd
Govert uitgeleide gedaan door zijn familie, vele vrienden en patiënten.
Een lange rouwstoet liep achter de auto met de kist: vanaf het St. Jozefziekenhuis
(toen nog aan de Nieuwstraat) door Deventer tot voorbij de schipbrug over de
IJssel. Daar vormden de mensen een erehaag waardoor de auto met de kist en
de volgauto wegreden naar het crematorium in Driehuis Westerveld, vlakbij IJmuiden.
Veel Diepenveners hadden spontaan geld geschonken voor een blijvend aandenken
aan dokter Muijs. Er werd aan een praalgraf gedacht waarin de urn geplaatst
zou kunnen worden. Kitty: “Daar wilde mijn moeder niets van weten, het
zou helemaal niet bij de denkbeelden van mijn vader gepast hebben. Uiteindelijk
heeft de bekende architect W.P.C. Knuttel een mooi eenvoudig graf ontworpen,
nog altijd aanwezig op de Algemene Begraafplaats aan de Roeterdsweg.”
Dr Muijsfonds
Grote verandering
Kitty: “Mijn hele leven stond na vaders dood opeens op de kop. Er kwam
een nieuwe dokter in Diepenveen, dokter Visscher, en daarom moesten we ons
huis uit. We verhuisden naar Deventer en ik ging daar voortaan naar school.
Later kreeg moeder kennis aan Franz Fuchsthaller, een weduwnaar die bij dominee
Ter Haar inwoonde. Na hun huwelijk in 1938 kochten ze de grote villa ‘Huize
Okkenbroek’ en namen het in gebruik als pension. Ik moest dus weer verhuizen,
nu naar een heel landelijke omgeving, want de villa lag aan de Oerdijk in Okkenbroek.
Mijn vriendinnen van school begrepen er niets van en als ze vroegen waar mijn
nieuwe huis was zei ik altijd maar: “aan de Kalverstraat.”
Twee jaar na de oorlog besloot Kitty dat ze voortaan haar eigen leven wilde
leiden en ze verhuisde naar het westen. Na enkele banen, onder meer als hoofd
van het archief van de Deli Maatschappij, leerde Kitty in 1955 haar huidige
man kennen: Jaap Hoogstraten. Een jaar later zijn ze getrouwd. Ze kregen twee
kinderen: dochter Deirdre en zoon Maarten. Tegenwoordig woont het echtpaar
in Huizen.
Interview door Wilbert Derksen en Lamberthe de Jong op 14 februari
2003 in Huizen.
Meer informatie in Interview-boek deel 2: Oude Diepenveners
doen opnieuw een
boekje open.
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief nr 9
- oktober 2003
In 1937 gingen dames van de afdeling Olst samen met enkele dames uit Diepenveen
in ons dorp langs de deuren om leden te werven voor een Diepenveense “Boerinnenbond”.
Bij de eerste samenkomst op 19 september 1938 zaten 32 leden rond de tafel
in Café Bloemendaal. De activiteiten gingen meteen van start met een
nuttige cursus: ‘Ziekenverpleging thuis’ en er werd dat jaar een
reisje naar Nijmegen gemaakt.
Tijdens de oorlogsjaren werd de vereniging ontbonden, wat een aangetekend schrijven
met een dwangbevel van 100 gulden van de bezetter tot gevolg had. Omdat er
geen geld meer in kas was, heeft het bestuur dit bedrag uit eigen zak betaald.
Na de bevrijding gaven alle leden een kwartje aan het hoofdbestuur om dit bedrag
terug te kunnen geven.
Toen na de oorlog de draad weer werd opgepakt, werd de naam veranderd in: ’Bond
van boerinnen en andere plattelandsvrouwen’. Dit was nodig om ook niet-boerinnen
in de gelegenheid te stellen lid te worden. Het lidmaatschap kostte toen 5
gulden. Het eerste ledenblad, dat rond Kerstmis 1945 uitkwam, werd onder meer
gevuld met een verhaal van mevrouw Nijnatten- Doffegnies, de bekende schrijfster
van streekromans die in Diepenveen heeft gewoond. Ze was een dochter van burgemeester
Doffegnies. Voor het vervoer van de leden naar de provinciale jaarvergadering
in Zwolle werden in het voorjaar van 1946 Canadese vrachtwagens ingezet. Grote
gaten in het dekzeil van die wagens maakten het gebruik van paraplu’s
noodzakelijk!
De Diepenveense afdeling heeft zich door de jaren heen steeds nuttig gemaakt.
Zo werd er in 1953 gecollecteerd voor de slachtoffers van de watersnoodramp
in Zeeland en voor de mensen in het door een windhoos getroffen dorpje Tricht.
Voorts kregen de Deventer Ziekenomroep en de slachtoffers van de vuurwerkramp
in Enschede de opbrengst van de koffie- en kniepertjesverkoop op de jaarlijkse
braderie en werden er dekens gebreid voor Tsjernobyl. In 1970 kreeg Sinterklaas
een nieuwe mantel die door de plattelandsvrouwen was vervaardigd.
Nu (2003), na 65 jaar, zijn de maandelijkse bijeenkomsten nog steeds informatief
en ook heel gezellig, ondanks dat de vereniging opnieuw van naam is veranderd
(Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen ’Vrouwen van Nu’) en het
ledental in Diepenveen is opgelopen tot maar liefst 180.
Informatie van Annie de Ruiter-Vossenbeld, voorzitster afd. Diepenveen
Historische
Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief nr
9 - oktober 2003
Mijn eerste herinnering aan de kerk van Diepenveen dateert van 1954.
Na de verhuizing naar Oud Rande, twee jaar later, liep ik vaak over het Kerkplein
naar school. De zerk met het doodshoofd en andere symbolen, die ik later
leerde kennen als symbolen van dood en vergankelijkheid, heeft altijd mijn
belangstelling gehad. Dat ging zelfs zover, dat wanneer ik nachtmerries heb
waarin kerkhoven voorkomen, ik bij het wakker worden meestal tevreden vaststel
dat het Kerkplein de plaats van handeling was.
Later, toen ik de meer kennis had van Diepenveense families, ben ik vaak op
het kerkhof gaan kijken en maakte ik er aantekeningen. Als ik er nu kom, schrik
ik van het verval van de zerk van de chirurgijn Stutterheim. Een aantal zerken
is onleesbaar geworden en daardoor extra gevoelig voor beschadiging, omdat
mensen toch proberen de tekst te ontcijferen.
Omheining van de hof in 1620
Omstreeks 1870 is het kerkhof gesloten en is de begraafplaats op de Roeterdsweg
in gebruik genomen. Het is denkbaar dat men omstreeks 1620 met begraven begonnen
is. In de rekeningen van het klooster Diepenveen wordt in dat jaar melding
gemaakt van het omheinen van de hof. Dit zal een maatregel zijn geweest om
varkens en ongedierte buiten te houden.
Tussen 1735 en 1818 hebben de kosters 1624 aantekeningen van overlijden en/of
overluiden gemaakt. Dat betekent dat er ongeveer 1624 lijken zijn begraven.
Tot de sluiting, ruim 50 jaar later, zullen er nog eens enkele honderden bij
zijn gekomen.
De doden kwamen voornamelijk uit Rande, Tjoene en Borgele , maar ook uit het
aangrenzende Hengforden. Soms kwamen ze ook uit andere Diepenveense buurschappen,
maar de meeste doden uit die andere buurtschappen van het schoutambt Colmschate
werden in Deventer op het Bergkerkhof (Linde, Riele, Oxe, Weteringen) , in
Wesepe (Averlo) of in Bathmen begraven. De boeren uit Okkenbroek hadden hun
eigen graven in Bathmen.
Aparte katholieke begraafplaatsen waren er niet. De overledenen van de vele
katholieke boerenerven werden gewoon in Diepenveen ‘overluid’ en
begraven. Zonder informatie uit andere bronnen is de godsdienst van de overledenen
uit het begraafregister niet vast te stellen.
Begraafboek
De kosters Helderman hebben het begraafboek nauwgezet bijgehouden. Daardoor
zijn er veel details bewaard gebleven: ongelukken, overstromingen en besmettelijke
ziekten (de rode loop maakte in 1747 zo’n 50 slachtoffers) en andere
ellende vallen uit het begraafregister af te leiden. In 1814 werden begraven:
Jannes Zandbergen (landstorm) die vluchtte voor de Fransen en door het ijs
zakte (8 maart), en de soldaat Hendrik Smith en de landstorm Jan Karke, die
sneuvelden bij de Platvoet (4 april).
De nog aanwezige stenen en zerken
Toch zijn er bij de kerk ook stenen van gewone mensen. Het staande steentje
van de familie Wittenberg en de liggende zerk Klein Velderman, echtgenote
van Mensink (een schoenmaker), zijn eenvoudig beletterde monumentjes van
gewone mensen. Hoewel de namen erg Bathmens en Gorssels klinken, was Mensinks
moeder een meisje Wiltink, geboren op het Bouwhuis of Groot Grutterink.
De steen van Wittenberg is verzakt, waardoor het opschrift niet volledig leesbaar
is. Het moet hier gaan om Harmen Wittenberg (overleden op 7 maart 1837 in Tjoene
371, gedoopt Holten 21 juni 1761) en zijn vrouw Janna Derksen of Nagel (gedoopt
Diepenveen 6 juni 1784, overlijden niet in Diepenveen gevonden). De bijbehorende
initialen zijn H.W. en I.D.
A.T. zou schoondochter Anna ten Voorde kunnen zijn (geboren 1 april 1807 en
overleden te Diepenveen 16 februari 1844), de eerste vrouw van Derk Wittenberg.
Onder de zerken StB en FNH liggen Seino te Borgel en Fenneken Nieuwenhuis (overleden in 1870 en 1863). Dan zitten we al wat hoger op in de sociale hiërarchie. Hetzelfde kunnen we constateren van de zerken van de familie Brouwer, de plaatselijk molenaars, van wie Jannes Lambertus (overleden 1870) gemeenteraadslid was.
Antony te Wechel was hoofdonderwijzer in Diepenveen. Hij overleed in 1866 op 43-jarige leeftijd. Zijn zuster Barta te Wechel (overleden 1868) was weduwe van Mannes Schrijver uit Oxe, wiens vader lid van de gemeenteraad was geweest. Bij haar overlijden woonde ze in de buurtschap Dorp.
Een trieste, liggende zerk is die van een baronesse van Heeckeren van Brandsenburg,
die in 1871, op 37-jarige leeftijd overleed en met haar pas geboren kind begraven
werd. Zij woonde op het Overvelde.
Geertje Maten (in 1862 overleden) ligt niet in hetzelfde graf als haar man,
Derk Roetert Steenbruggen (1798-1888) wethouder van Diepenveen. Derk ligt namelijk
aan de Roeterdsweg begraven.
De zerk van domine Bösken behoort tot de oudere zerken op het kerkhof. Hij overleed op 20 mei 1843 op 71-jarige leeftijd. Bösken was geboren in Alpen bij Wesel. Na zijn emeritaat bleef hij in Diepenveen wonen. Het bevolkingsregister van 1840 geeft op het adres Tjoene 24 als bewoners de emeritus predikant en weduwnaar Johan Peter Bösken, zijn dochter Wilhelmina Margaretha (26 jaar) en zijn zuster Johanna Christina (63 jaar oud, en overleden te Diepenveen 4 juli 1844). Hun dienstmeid was de 36-jarige Hendrika Zondorp, geboortig uit Olst. Bösken zal tijdens zijn laatste jaren uitzicht gehad hebben op zijn laatste rustplaats. Zijn buren waren op nummer 23 de schoolonderwijzer Johan Hendrik Lokman en op nummer 22 de predikant Hendrik Cornelis Hermanus Reijers. Dit kan alleen maar betekenen dat ze allen tegenover de kerk woonden. De buurtschap Dorp bestond namelijk nog niet.
Ik hoop met bovenstaande bij de lezers het bewustzijn van de historische betekenis van het Kerkplein te hebben vergroot en zo een kleine bijdrage te leveren aan het behoud van de monumenten.
Gerrit Goorman
Gerrit Goorman werd geboren in 1950 te Diepenveen. Zijn ouders
wonen er nog steeds. De familie verhuisde in 1956 van een huis in de Averlose
Houtweg,
dat
later werd afgebroken, naar een huis bij Oude Rande, dat later ook is afgebroken.
Zijn ouders wonen nog steeds in de Lijsterbesstraat.
Gerrit werd leraar geschiedenis en economie en woont in Den Haag. Hij is
erg geïnteresseerd in families die in Diepenveen (en omstreken) hebben
gewoond en houdt zich al jaren bezig met genealogie. Voor onze vereniging
schreef hij
bovenstaand artikel.
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving Nieuwsbrief 6 – april 2002
In 1957 verscheen in Overijssel, jaarboek voor cultuur
en historie, een artikel van dr. B. ter Haar getiteld: ‘De psychologie van de Sallander’.
De auteur is dominee Ter Haar, die in 1932 vanuit Friesland in Diepenveen kwam
wonen en predikant werd in de Hervormde Kerk van Diepenveen. Hieronder volgt
een samen-vatting over de Sallander uit de jaren vijftig.
De twee lidwoorden in de titel van het artikel roepen vragen op, want wat is de Sallander en wat is de psychologie? Voor het woord psychologie is gekozen boven het woord “karakter”, dat nog moeilijker te omschrijven is. Hoewel het woord iets neutraler is, spelen ook bij psychologie aanleg en de manier waarop ervaringen worden verwerkt een belangrijke rol.
Salland is een uitgestrekt gebied. Het is bijna onmogelijk om een Raalter boer, een Nijverdalse fabrieksarbeider, een Deventernaar en een Ommenaar onder één noemer te vangen. Bovendien is het niet mogelijk een eerlijk oordeel over de psychologie van een bevolkingsgroep te geven zonder daarbij rekening te houden met de historie van de streek. Het maakt uit of je opgroeide in het van oudsher rooms katholieke Raalte of in het protestante Ommen.
Een Sallander langs de meetlat leggen van de gangbare
vragen uit de psychologie, levert problemen op. Op de vraag bijvoorbeeld
of een Sallander emotioneel is,
is het antwoord “nee”. Op de vraag of een Sallander koel is, is
het antwoord eveneens “nee”. Deze vragen kun je gewoon niet stellen.
Een Sallander is in al zijn uitingen namelijk geremd. Er zijn veel dingen waarin
hij zeer zeker gevoelig is, maar iemand die van buiten de streek komt, zal
dit heel moeilijk doorzien. Op de vraag of hij actief is, volgt het antwoord
dat dat inderdaad zo is. Een Sallander doet altijd ijverig zijn werk. Maar
als je dan het lijstje vervolgt, kom je bij de vraag of hij geneigd is dingen
uit te stellen. Het antwoord hierop zal eveneens “ja” moeten zijn.
Dit lijkt in strijd met elkaar.
De wijzer van dit psychologisch onderzoek zou nu uitslaan naar de karakterisering “lui”.
Maar het is pertinent onjuist dat een Sallander lui zou zijn.
Waaróm stelt hij uit? Hij ziet bezwaren , hij wikt en
weegt. Hij weegt de voors en tegens tegen elkaar af, maar je kunt niet zeggen
dat hij lui is. Er is een foto die typerend is voor de Sallandse zandboer.
De boer ligt op zijn knieën de gerooide aardappelen uit te zoeken en werpt
ze in een mand. Zijn werkkiel is vele malen hersteld, de ondermouwen duidelijk
nieuw ingezet en een al eerder gerepareerde scheur is opnieuw opengebarsten.
We zien de zwoegende werker, wiens vrouw tienmaal een kledingstuk uitstukt
alvorens het af te danken. Werken en denken aan wat komen kan, dat is het motto
van deze boer.
Wat opvalt bij een Sallander is zijn vasthoudendheid aan het oude en aan de traditie. Al in de achtste eeuw zien we deze vasthoudendheid. De koning van de heidense Saksen was Wittekind. Hij werd in 771 verslagen door Karel de Grote, zodat Lebuïnus de bevolking kon komen kerstenen. Wittekind kwam in 774 echter weer terug en hervatte de strijd. Zes jaar later leek het erop dat de oorlog in het voordeel van het christendom was beslecht. De enige voorwaarde voor de vrede was dat alle Saksen zich zouden bekeren. En hier zien we een typisch trekje van de Saksen: ze zeiden “ja”, maar meteen na de terugtrekking van Karels leger, kwamen ze in opstand en verwoestten Deventer en de daar door Lebuïnus gestichte kerk. Dertig jaar lang hielden ze vol: ze kwamen in opstand, ze werden overwonnen, ze bogen deemoedig, ze kwamen in opstand, ze werden overwonnen, enzovoort. Er is amper een volk te vinden dat zo in staat was een deuk op te lopen om daarna weer doodgemoedereerd en energiek het oude leven op te pakken.
Dit taaie verzet is ook goed te zien aan de manier waarop het christendom uiteindelijk werd aangenomen. Eigenlijk bleef alles bij het oude. De heidense feesten kregen slechts een nieuwe naam. De namen van de oude goden verdwenen wel, tot op zekere hoogte dan, maar de legenden met die goden in de hoofdrol, bleven bestaan, zij het nu met een engel, de duivel, een heilige of een priester als kern. Het nieuwe geloof werd pas na taai en langdurig verzet aanvaard, typisch voor deze bevolking.
We zien die volksaard door de eeuwen heen steeds weer opduiken. Toen de Hervorming kwam, stond vijftig jaar nadat de pastoor van Borculo in 1616 tot de Reformatie was overgegaan nog steeds het altaar in de kerk en in Zutphen was twaalf jaar na de Reformatie nog steeds geen bijbel in de kerk aanwezig. Een voorbeeld uit de twintigste eeuw: in Ommen wilde men pas in zee gaan met elektriciteit toen in de Tweede Wereldoorlog niet aan petroleum te komen was. Steeds zien we dat men wel verandert, maar met mate en langzaam.
In het begin heeft een Sallander dus een grote achterdocht tegen het vreemde. Dit vreemde was door de eeuwen heen dan ook vaak iets vijandigs, zoals strijd tussen adellijke families en dus oorlog. “Wat hè ‘k doaran?” De eerste reactie is dan ook altijd “nee” Daarom kan ook nooit iets snel gebeuren. Wanneer iemand iets nieuws wil invoeren, moet hij de tijd nemen. Wanneer er een besluit moet worden genomen, moet dit eerst uitvoerig overwogen zijn. Vooral als dit van een niet-ingeborene komt. In de meest letterlijke zin van het woord moet er eerst een nachtje over worden geslapen. Pas als er achter de bedsteedeuren is gezien, dat het nog zo dwaas niet is wat werd voorgesteld, durft men ermee in zee te gaan. En om bij uitdrukkingen te blijven: dat alles op zijn elf en dertigst gaat, heeft te maken met een bepaalde weefmethode en past dus wel bij deze streek waar de huisindustrie zo’n grote plaats innam.
Een Sallander houdt rekening met alle omstandigheden,
met alle mogelijkheden en met ieders oordeel. Dat het het veiligst is bij
het oude te blijven, staat
buiten kijf. Dat is altied èwast en daarop komen dus geen aanmerkingen.
Bij die “nieuwerwetse kunsten” kun je nooit weten wat de gevolgen
ervan zijn. Deze voorzichtigheid merk je ook bij het spreken. Een woord dat
eenmaal is gezegd, kun je nooit meer terugnemen. De dichteres Johanna van Buuren
zegt het zo:
Het zint twee harde warkers,
De baas en ‘t aole peerd.
Het zint twee grote zwiegers,
Zee hebt mekaer eleerd.
De baas geet ongesprökken
Dan teens de wage voort.
Hee bromt neet en hee pris neet
Hee is van ‘t stille soort.
Twee voorbeeldjes ter illustratie. Een predikant die van
een kerkganger hoort dat deze zich niet heeft verveeld tijdens de preek,
moet dit opvatten als een
compliment. Een fysiotherapeute die van haar patiënte te horen krijgt
dat het er niet slechter op is geworden sinds de behandelingen, eveneens.
Een Sallander is niet alleen zuinig op zijn woorden, maar ook op zijn geld.
Dit zal alles te maken hebben met het harde leven van de zandboer in vroeger
tijden.
Deze eigenschap om niet meer te zeggen dan men kwijt wil, heeft de Sallander
uitermate geschikt gemaakt voor de diplomatie. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat in de negentiende eeuw de rasechte Saksische adel zoveel diplomaten heeft
geleverd.
Vooral is de Sallander voorzichtig met woorden als het mensen betreft die boven
hem staan. “Tegen grote lü mu’j zwiegen of joa zegg’n.” En
hij zegt “joa”. Dit kun je echter niet zomaar vertalen met het
Hollandse “ja”. In de loop der eeuwen kreeg dit “joa” de
betekenis van: “ Op uw standpunt, heer zal het wel zo zijn. Praat er
verder maar niet meer over; ik weet hoe ge erover denkt. Ik denk er het mijne
van.” Wie de Sallander niet kent, zal geneigd zijn te denken dat hij
oneerlijk is, maar wie hem wel kent, weet dat hij alleen maar een verschil
van mening niet openbaar wil maken, juist uit vredelievendheid. De klank van
zijn “joa” maakt dit duidelijk.
Onder de beperkte lichtstralen van een olielamp, in het
houten huisje van ‘Gait’ Preuter
en zijn vrouw, dat stond aan de rand van het voormalige voetbalveld van de
Diepenveense Sportclub, welk terrein gelegen was op de huidige Vossenbelt,
werden op een avond in het voorjaar van 1951 de plannen gesmeed om een Hengelaarsvereniging
op te richten.
In die dagen had Gait een aantal mensen opgetrommeld om de oprichting te bespreken
en uit te voeren. Doelstelling was en is nog steeds ‘de vis- en looprechten
te vergaren van de eigenaren van de kolken en aangrenzende pachters van de
weilanden, om zodoende ongestoord en heerlijk genietend van de natuur een mooie
vismorgen te hebben’.
Het bestuur was al gauw samengesteld en bestond toen uit Dhr. Brinkers sr.
(voorzitter), verder Dhr. Van Vuren, Dhr. Zoetbrood, Dhr. Wagenvoorde en uiteraard
Dhr. Preuter.
Sinds de oprichting is Gait Preuter bestuurslid geweest van deze vereniging,
waarin hij verschillende functies bekleedde. De belangrijkste functie was voor
hem wel het contact onderhouden met de eigenaren van de kolken en deze jaarlijks
een bezoekje te brengen voor hun medewerking, wqarbij dan een fles jenever
werd overhandig. Vaak vond je hem aan de waterkant, omdat hijzelf heel graag
ging vissen, maar ook om te kijken of er geen rommel was achtergelaten of om
de vissers te controleren of ze wel de juiste papieren hadden. Je kon Gait
niet bij de neus nemen door een valse naam op te geven, want Gait kende iedereeen.
Jan van Ginkel
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving - Nieuwsbrief nr 6 - maart-april
2002
Je hoeft niet in Salland geboren te zijn om heimwee naar dit park voor mens en dier op te lopen. Anna Bron kwam van elders, werd naar hier geroepen, moest om den brode ons dorp verlaten, maar kwam niet meer los van Diepenveen. Hieronder een interview met een vrouw die letterlijk en figuurlijk veel wegen en omwegen bewandeld heeft totdat ze definitief thuis kwam in onze gemeenschap.
Waar heeft uw wieg gestaan?
Ik ben geboren te Schoonhoven in augustus 1922 en kom uit een groot gezin,
drie zusters en drie broers, waarbij ik tot de jongsten behoorde. Vader grossierde
in goud en zilver en gaf opdrachten tot het ontwerpen van sieraden. Op de
Mulo kwam mijn liefde voor de muziek tot uiting en ik wilde naar het conservatorium,
maar van Vader moest ik eerst naar de Rijkskweekschool om voor onderwijzeres
te leren. Van muziek kon je immers niet leven.
Wat hadden de oorlogsjaren voor invloed?
Toen ik uiteindelijk in 1942 naar het conservatorium in Den Haag mocht kon
ik door de oorlog de opleiding voor piano, kerkorgel en cello niet afmaken,
want in 1944 werd het conservatorium gesloten. Ik ging terug naar Schoonhoven,
naar mijn ouderlijk huis dat vol onderduikers zat. Ik werd koerier in het
verzet en maakte kennis met een Remonstrantse predikante die mij adviseerde
theologie te gaan studeren. Dat werd de theologische zendingsschool, de zogenoemde
vrouwenzendingsbond in Oegstgeest. De opleiding duurde drie jaar.
Hoe ging het toen na de oorlog?
In Nijmegen werd ik hoofd van een tehuis gezinsverzorgers, geleid door diaconessen
en later in Veenendaal christelijk onderwijzeres. Op 1 januari 1950 kreeg
ik een brief van dominee Ter Haar, die mij vroeg om naar Diepenveen te komen
en hem bij te staan in zijn ambt.
Hoe kijkt U terug op die Diepenveense tijd?
De eerste keer dat ik in de omgeving van Diepenveen fietste wist ik direct
dat ik er wilde blijven. Uiteindelijk ben ik zeven jaar gebleven. Eerst woonde
ik in Huize Frida tegenover het Wapen van Diepenveen, daarna een jaar in
de pastorie en vervolgens in het huis van Cilia Stoffel waar nu de familie
Hoogendoorn woont.
Hoe zag de werkverdeling eruit?
Dominee Ter Haar en ik deden samen het huisbezoek (iedereen werd bezocht behalve
rooms-katholieken en jehova’s), het jeugdwerk en de catechisatielessen
op school. Ik heb er velen in de klas gehad. Om er een paar te noemen: Martin
Brilleman, Theo Hoetink, Tom Klein-Bussink, Margriet Veldmaat, Mientje Hutteman
en Cobi Angeneid. Er kwam kritiek van de kerkenraad dat ik niet bad met de
kinderen; als ik namelijk mijn ogen dicht deed werden de kinderen ondeugend!
Ik deed ook wel begrafenissen. Veel indruk maakte op me het begrafenisritueel
op bepaalde boerderijen. De open kist werd met het lichaam van de gestorvene
op de deel gezet met de voeten gericht naar het Oosten. Iedereen moest er
dan om heen lopen.
Wanneer was de Diepenveense tijd afgelopen?
Op 1 januari 1955, er was geen geld meer voor me. Het salaris van dominee Ter
Haar werd verhoogd; hij verdiende erg weinig en nam ’s zomers examens
af om geld bij te verdienen. Ik ging in Deventer wonen, maakte het conservatorium
af in Utrecht en ging muzieklessen geven in de omgeving. In 1965 ben ik een
jaar in Israël geweest en daar heb ik op een kibboets gewerkt. Inmiddels
was ik in contact gekomen met yoga en ik ben zelfs lerares yoga geworden.
Yoga heeft me vaak geholpen om door minder makkelijke tijden heen te komen,
evenals de muziek natuurlijk. Ondertussen bleef ik heimwee houden naar Salland.
Ik werd opnieuw muzieklerares, dit keer in het gebouw van het gymnasium op
de Nieuwmarkt en op de muziekschool in Deventer. Later ging ik naar het Alexander
Hegius en kocht ik een dijkhuisje in Olst waar ik tien jaar gewoond heb.
Wanneer keerde u definitief terug naar Diepenveen?
In 1979 kocht ik een huis aan de Dorpsstraat in Diepenveen. Daar heb ik achttien
jaar gewoond. Ik ging met pensioen en heb toen in dat huis een heerlijke
tijd gehad. Uiteindelijk werd het me daar te druk: de natuurtuin die ik had
aangelegd kostte erg veel tijd en het lawaai van het verkeer in de Dorpsstraat
nam toe. Ik ben nu heel gelukkig in mijn huidige woning op de Stijne van
Sallandtsweg, waar ik wel een kleinere maar ook weer een bijzondere tuin
heb ontworpen.
Wanneer ik terugkijk op mijn leven zie ik duidelijk een lijn in alle opeenvolgende
gebeurtenissen en ervaar ik wel degelijk leiding in mijn bestaan. Daardoor
voel ik mij bemoedigd.
Interview door Hanna de Bie en Lamberthe de Jong
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief 6 – maart/april
2002
Brief van Anna Bron
Anna Bron schreef ons na afloop van het interview nog een lange brief met haar belevenissen uit Diepenveen. Hieronder volgen enkele herinneringen, die wij u niet willen onthouden.
O Diepenveen, wat was je vijftig jaar geleden een prachtig dorp! Toén,
in juni, de bloeiende korenvelden met klaprozen en korenbloemen en kamille,
afgewisseld door loofbos en kampjes met koeien, de lanen met echte zandwegen,
de rivier en bovenal de vriendelijke boerenbevolking.
Natuurlijk ben ik zelf ook bijna een oude historie geworden, maar nog niet
zo oud als het dorp Diepenveen! Het leven heeft zich in mij in zovele vormen
afgespeeld dat ik mij niet meer weet te identificeren met wát dan ook,
laat staan dat iemand anders dat kan. Alleen kan ik mij veel herinneren en
dat zou voor sommige mensen waardevol kunnen zijn.
Op 1 augustus 1950 kwam ik in Diepenveen. Het eerste jaar
al kon je mij vinden in de weide van Cor en Dina Hengeveld-Boschloo, in het
vroegere Borgele met
het smokkelpad dat Deventer later met de grond gelijk maakte. Ongeveer waar
nu ‘De Schalm’ staat, was de boerderij van Hengeveld, omringd door
weiden en korenvelden. Zij hadden o.a. vijf melkkoeien en ik molk er twee.
Een feest!
Het werk in Diepenveen bestond voor mij uit jeugdwerk, schoolcatechisatie bij
meester Pleiter en juf Kleiboer, veel huisbezoek en in hoogzomer - bij afwezigheid
van dominee Ter Haar - begrafenissen en preekbeurten, ook in Wesepe en Okkenbroek
en in Park Braband. Zoals op mijn tekeningen ‘Kerstmis 1950’ te
zien is, heb ik mijn werk toen met hart en ziel beleefd.! Ik deed soms alles
zoals het in mijn creatieve geest opkwam, wat dan vriend of vijand verbaasde,
zoniet verbijsterde. Wilde spelletjes in de pastorietuin, en op de schoolcatechisatie
niet bidden maar in plaats daarvan een lied zingen. Soms moest ik op het matje
komen bij de kerkenraadsleden, heer Visser en boer Hemeltjen!
Het was een tijd waarin de film en de dia nog niet in beeld kwamen op school;
daarom maakte ik zelf zogenaamde flanelplaten in mooie kleuren. Toen was het
jeugdwerk afhankelijk van de kleine bijdragen die de kinderen meekregen, want
er werd geen geld voor beschikbaar gesteld.
Eens liet ik in de kerk door alle kinderen een Paasspel opvoeren: zang, spel
en een leidende tekst. De mooie kleurige oosterse kleren liet ik uit Amsterdam
komen. Het decor, pal voor de preekstoel, had ik zelf in elkaar gezet: de ouderwetse
lessenaar van de zolder gehaald, oude lakens uit depastorie, van Riemersma
een oude autoband met lakens omwikkeld als grafsteen, als woestijnzand een
dikke gele kokosmat en palmen uit de serre van ‘tante Lina’ uit
het roze huis tegenover het kerkplein. Bij wijze van aardbeving, donder en
bliksem liet onze organist Weltevreden alle lage registers een donderend tremolo
door de kerk dreunen. Daarop wierpen de drie grootste belhamels, als echte
Romeinse soldaten met helm en speer uitgerust, zich zoals de tekst voorschreef
met een smak voorover, bleven even (te lang vond ik) als bewusteloos liggen
en renden toen de kerk uit, gebogen, speer vooruit, magnifiek! Maar in de consistorie
moest mevrouw Ter Haar (vol medelijden) de bloedende jongensknieën verbinden!
Wat hadden de meisjes nog een plezier in een dagje uit met de bus! Samen met
Dika Koetsier, Nellie Menkveld, Dina Boschloo en niet te vergeten onze Grada
Kerkmeyer die aan álles dacht, echt aan álles. Ik woonde o.a.
bij mevrouw Cilia Stoffel op kamers en voor toneelspelletjes opende zij voor
ons de grote hutkoffer onder het strodak, vol mooie verkleedkleren. Ook schreef
zij eens een lang gedicht over onze busreis naar Amsterdam. Van het jeugdwerk
zijn nog foto’s.
Natuurlijk zou ik nog veel meer over vijftig jaar geleden
kunnen vertellen. Ik herinner me dat eens op een middag twee straaljagers
op elkaar botsten.
Ik stond op het kerkplein en zag hoe één straaljager ontplofte
en hoe grote delen neervielen in de richting van het dorp. “Tante Cilia”,
schreeuwde ik en fietste snel naar huis. Daar lag de zware schietstoel van
het vliegtuig in haar rododendrons en stukken plaatijzer lagen op het gazon.
Nog een laatste herinnering aan dominee Ter Haar: een dominee van het ouderwetse
soort, heel plichtsgetrouw en vriendelijk. Hij bracht de orthodoxen van het ‘Gebouw
van Christelijke Belangen’ in het Slingerbos terug naar de oude Diepenveense
kerk. Ook wist hij een goede band te leggen met Klooster Sion. Zijn preken
waren saai maar eerlijk. In mijn ogen was hij een bescheiden en eerlijk mens.
In 1958 ging hij met emeritaat.
Alle oud-Diepenveners zijn straks verdwenen van de aardbodem, maar dacht je echt dat Diepenveen verloren zal gaan?
12 februari 2001, Anna Bron
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief nr 6 – maart/april 2002
Splitsing Oranjelaan (heette destijds Diepenveensche Puinweg) en Draaiomsweg. Het huis op de foto staat op de plek waar nu makelaar Vrielink is gevestigd. De foto is van voor 1906. |
![]() Foto 2 |
Kleermakerij Hellewegen (foto genomen 31
augustus 1924, archief van mevr. Toos Braakhekke-Hellewegen). |
Alleen de herenkamer van de boerderij op de oude locatie werd
niet gesloopt. Dit gedeelte werd door de familie van Schouwenburg-Bolte jarenlang
gebruikt
als zomerverblijf. In 1894 liet de eigenaresse het gehele gebied van ca 37
hectare in percelen veilen. Het zomerverblijf werd aangekocht door kleermaker
Hellewegen.
Het hoogste gebouw op de foto is dit oude zomerverblijf, de oude herenkamer
van de boerderij de Draaiomme. Dit zomerverblijf en de huidige dubbele woning
van de familie Hellewegen moet als het hartje van de Draaiomme beschouwd worden.
In 1520 stond op deze historische plek al een boerderij. De Draaiomsbuurt en -weg
danken hun naam aan de boerderij de Draaiom (zie verder een uitvoerige beschrijving
vanaf 1601 tot heden in het boek ‘de
Draaiom’ *).
Het oude zomerverblijf had een souterrain tot ca 1 meter boven
de begane grond. Op de foto zijn de lage ramen van het souterrain goed te zien.
Boven het souterrain
zagen voorbijgangers over de Diepenveensche Puinweg (huidige Dorpsstraat) de
kleermaker Hellewegen in de specifieke kleermakerszit voor het raam.
Tot 1894
stonden er in het gebied tussen Roeterdsweg, Zandwetering, Wetermansweg en Molenweg
slechts twee woningen n.l. ’de Draaiom’ (achter het
pand van Slagerij Harmsen) en het zomerverblijf. Na de veiling werden veel
percelen verder gesplitst en heel veel woningen gebouwd.
Kleermaker Hellewegen
liet waarschijnlijk rond 1900 het zomerverblijf vergroten met het woongedeelte
rechts op de foto.
Op de foto staan voor dit woongedeelte vier zoontjes van de
kleermaker. V.l.n.r. Dik Hellewegen, Anton Hellewegen, Bé Hellewegen en
de jongste Han Hellewegen die later bij bakker Noteboom aan het Kerkplein werkte.
Ter orientatie: Het woongedeelte (rechts op de foto) staat in de lengte haaks
op de Dorpsstraat. Het gebouw links is het achterste gedeelte van de Stoomkorenmolen
die ook in de lengte haaks op de Dorpsstraat staat.
*) 'De Draaiom, van pellerie tot centrum van het dorp Diepenveen' van ir. W. de Weerd, nog verkrijgbaar bij Van Ginkel Hengelsport.
Wim de Weerd
Enkele
foto's met toelichting van de Draaiom
Wim de Weerd beschrijft geschiedenis oude boerderij, zijn bewoners en rekent af met misverstand
Door Jan van Mullum
Deventer Dagblad 10 april 2003
Zo’n 1200 uren heeft Diepenvener Wim de Weerd (55) aan zijn boek ‘De Draaiom’ besteed. Tal van middagen bracht hij zoet in het Stadsarchief, ’s avonds werkte hij oude kaarten en teksten uit achter zijn computer. Het resultaat van die vlijt is een zeventig pagina’s tellend boek over de geschiedenis van boerderij de Draaoijomme in Diepenveen. Die boerderij en zijn omgeving zijn in vier eeuwen ‘uitgegroeid’ tot centrum van het dorp.
Onderzoek plegen lijkt zijn lust en zijn leven. Hoe is het anders te verklaren dat De Weerd na zijn researchwerk bij Akzo in Deventer en op de Universiteit Twente zich ook in zijn vrije tijd urenlang in oude boeken en prenten verdiept? De laatste zin in het voorwoord van zijn kersverse boek – waarin de Diepenvener zijn echtgenote bedankt voor haar geduld tijdens het project - zegt misschien nóg meer over De Weerds onderzoeksdrift. En over voorliefde voor oude boerderijen. ‘Toen ik als kind op zomeravonden langs die hoeves fietste, de staldeuren zag openstaan en ik de koeien hoorde loeien, wist ik al dat dat plaatje me altijd zou blijven boeien’, zegt De Weerd. ‘Nadat ik was gestopt met werken, heb ik veel in het Stadsarchief rond geneusd. Tegelijkertijd zag ik in de verjaardagskalander van de Historische Vereniging Diepenveen (waarvan De Weerd bestuurslid is, red.) een oude foto van de Draaiomsbuurt in Diepenveen. Ik had wel eens gehoord van Gait Draaijom, pachter van boerenerf de Draaijomme en lid van de kerkenraad van de Hervormde gemeente. Toen ben ik gaan spitten, dagen en avonden lang.’
Misverstand
Een van de eerste dingen die De
Weerd uitvogelt – en in zijn boek beschrijft
- is de afkomst van de naam ‘Draaiom’. Sommige Diepenveners zeggen
dat reizigers in de buurt van de boerderij vaak verkeerd reden. Ze moesten
dan weer omdraaien, waardoor die naam zou zijn ontstaan. Dat is een misverstand.
In 1601, middenin de Tachtigjarige oorlog en 23 jaar nadat het Diepenveense
Vrouwenklooster is verwoest, woont op de bewuste boerderij een zekere Luicken
Bonekamp. Naast zijn boerenerf staat een pellerie – een molen die granen
verwerkt. In de loop der tijd verandert de naam Pellerije zoals die boerderij
naast Den Bonenkamp inmiddels heet, in Draaijomme. Niet omdat daar mensen telkens
daar verkeerd rijden, maar vanwege de aandrijving van de pellerij. Mens of
paard lopen daar constant in de rondte om de molen draaiende te houden.’
De Pellerije speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van het dorp Diepenveen.
De Weerd: ‘De boerderij ligt tot 1850 tamelijk geïsoleerd nabij
de Zandwetering in een zeer landelijke omgeving. In dat jaar wordt de Diepenveense
Puinweg – nu de Oranjelaan en Dorpsstraat - aangelegd. Dat brengt grote
veranderingen met zich mee. De weg loopt vlak langs de boerderij richting Hervormde
Kerk. Tal van middenstanders en vooraanstaande personen gaan zich op die plek
vestigen. Molenaar Lambert Brouwer, tevens uitbater van café de Vrolijke
Boer, is er één van. Ook burgemeester Smijter laat er een huis
bouwen. Het krijgt de naam Ruimzicht, later gewijzigd in Weterman. Het pand
zou nog jaren als gemeentehuis van Diepenveen functioneren.’
Is (de omgeving van) boerderij de Draaijomme in die periode het voorportaal
van het dorp, een eeuw later wordt al gesproken van het centrum van Diepenveen. ‘De
ontwikkeling van slagerij Middeldorp tot de huidige supermarkt versterkt dat
proces’, weet De Weerd.
De oude boerderij de Draaijomme wordt in 1857 grotendeeld gesloopt en aan de
overzijde van de weg opnieuw opgebouwd. Rond 1889 wil Helene Bolte, weduwe
van eigenaar Menalda van Schouwenburg, het ‘Buitengoed den Draaiom’ – ruim
38 hectare, twee woningen en tal van monumentale bomen – in de verkoop
doen. De taxatiewaarde bedraagt zo’n 25.000 gulden. Aanvankelijk heeft
de weduwe weinig geluk met het vinden van een koper, zo ontdekt De Weerd tijdens
zijn zoektocht in het Stadsarchief. ‘De toenmalige burgemeester L.W.
Doffegnies toont in 1893 belangstelling voor het buitengoed. Tot een koopovereenkomst
komt het wéér niet omdat de burgemeester op het laatste moment
opdracht geeft de zeer fraaie villa ’t Klooster aan de Sallandsweg te
bouwen.’
Veiling
Omdat de weduwe niet langer wil wachten met het van de hand doen van haar eigendom,
besluit zij in 1894 om het buitengoed De Draaiom te laten veilen. Het geheel
wordt in 38 percelen gesplitst.
Berend Jan Hellewegen koopt een van die kavels – het ‘Zomerverblijf’.
Hij begint daar een kleermakerij. ‘In 1939 wordt het oude zomerverblijf
vervangen door een dubbel woonhuis’, zegt De Weerd. ‘De nazaten
van Hellewegen wonen nog steeds op die plek aan de Dorpsstraat 5-7. Dat pand
moet als hartje van de Draaijomme worden beschouwd. In 1601 staat daar immers
al de Pellerie en later de oude boerderij.’
Die oude boerderij – in 1857 gesloopt en vervolgens weer opgebouwd aan
de overzijde van de Dorpsstraat – komt in handen van smid Roessink. Hij
en later zijn zoons Jan en Frans zetten de smederij nog jaren voort. In 1982
valt het doek voor de Draaijomme. Het pand gaat tegen de vlakte. De Weerd: ‘een
oude molensteen in de tuin van keurslager Harmsen lijkt nog afkomstig van de
Pellerij. Die steen zou dan nu meer dan drie eeuwen oud zijn.
De Draaiom, van pellerie tot centrum van Dorp Diepenveen.
Beschrijving van de geschiedenis van de boerderij 'de Draijomme', bewoners en
de omgeving door Ir. W. de Weerd in eigen beheer uitgegeven. De boerderij was
gelegen exact op de plek waar nu het dubbele woonhuis van de familie Hellewegen
staat (Dorpssstraat 5 en 7). De boerderij werd in 1857 verplaatst naar de overkant
van de weg in de tuin van het huidige pand van Keurslager Harmsen. In 1894
wordt het geheel van ruim 38 ha in 38 kavels verkocht. Indirect wordt hier
ook de geschiedenis van het Dorp Diepenveen beschreven.
Te koop bij van Ginkel Hengelsport en Diervoeding Dorpsstraat 2.
Pastorieën en hun tuinen zijn van oudsher geschiedkundig en cultureel van grote waarde voor het aangezicht van een dorp in letterlijke en figuurlijke zin. De pastoriebewoners komen en gaan maar wat blijft is de pastorietuin.
Hoe ziet zo'n tuin er veelal uit?
Het zijn vaak tuinen met oude wortels die teruggaan tot in de middeleeuwen,
een voorname grond met een eeuwenoude geschiedenis. In Diepenveen werd op
17 juni in het jaar 1400 onder invloed van Svedera een vrouwenklooster gesticht.
Svedera had man en kind verloren en wilde zich wijden aan "hemelse dingen".
Zij hing de moderne devotie aan, die was gesticht door Geert Groote in Deventer.
Dit was een vernieuwingsbeweging gericht op versobering van het kerkelijk
leven. Rond 1411 was de stenen kloosterkerk gereed. De eerste aanleg voor
de huidige pastorietuin zal toen tot stand gekomen zijn.
Zo'n tuin houdt het midden tussen een kasteeltuin en een boerenhof waarbinnen
zich een moestuin, een boomgaard en een siertuin bevinden. Pastoors en dominees
hadden het vroeger niet breed vandaar dat de moestuin met zijn groente en fruit
bittere noodzaak was.Adellijke lieden namen uit verre landen vreemde planten
mee die vervolgens door de geestelijkheid geplant en gecultiveerd werden rondom
kastelen en kerken. De adel was rijk en bouwde zijn kastelen met stenen (in
plaats van met hout). Vandaar de uitdrukking "steenrijk". Het Friese
woord stins betekent steen. De meegebrachte planten uit de verre landen bracht
men in verband met de rijkdom en werden daarom stinzeplanten genoemd.
Holwortel
Ook in Diepenveen werd eeuwenlang de grond bemest met natuurlijke mest. Er
ontstond zo een zeldzame stinzeflora met sneeuwklokje, krokus, wilde tulp
en narcis, akelei, winteraconiet en niet te vergeten de (beschermde) holwortel
die in het vroege voorjaar ons kerkplein doet oplichten met z'n roze en witte
kleurenpracht.
Na de Reformatie, toen kerk en klooster waren geplunderd, werden de kerk en
de tuin hersteld. Dat was in 1720 en in 1967-'68 werden ze opnieuw grondig
gerestaureerd. De tegenwoordige pastorie stamt uit 1930, maar haar tuin bleef
min of meer onveranderd.
Hanna de Bie
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving – Nieuwsbrief
nr 10 - maart/april 2004
Op zaterdagmorgen 5 juni zal de feestelijke onthulling van een monument ter herinnering aan Station Diepenveen Oost plaatsvinden. Ruim vier jaar heeft een werkgroep van de Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving gewerkt om dit mogelijk te maken. Met het monument wil de vereniging een stukje tastbare stoomtreingeschiedenis van ons dorp levend houden.
Een stukje geschiedenis
Begin vorige eeuw begon Diepenveen zich steeds meer te ontwikkelen als voorstad
van Deventer. Ons dorp had toen zelfs twee fraaie stationsgebouwen: station
Diepenveen-West bij de Sallandsweg aan de spoorlijn Deventer-Zwolle en station
Diepenveen-Oost aan de Stationsweg, nu de Boschhoekweg. Bovendien was er
nog station Eikelhof, ten noorden van het dorp. Dit gebouw staat er nog en
is in gebruik als woonhuis.
Station Diepenveen-Oost zullen velen van u zich nog wel herinneren, want het
fungeerde heel lang als Groene Kruisgebouw van Diepenveen. Het werd in 1910
gebouwd als station op de lijn Deventer- Ommen van de Overijsselsche Lokaalspoorweg-Maatschappij
Deventer-Ommen (de OLDO). Deze spoorlijn liep vanaf Deventer over de Platvoet,
dwars door ons dorp naar station Diepenveen-Oost, vervolgens over de landgoederen
De Hoek en Overvelde naar station Eikelhof. Via Wesepe, Raalte en Lemelerveld
ging het daarna naar eindstation Ommen, waar overgestapt kon worden op een
andere lijn.
Een retourtje Deventer-Ommen 3e klasse kostte f. 1,15 (Euro 0,50). Voor de
gewone man een heel bedrag: een boerenknecht verdiende in die tijd slechts
f. 4,- (Euro 1,80) per week. Het goederenvervoer was voor het rendement van
de spoorlijn echt onmisbaar.Helaas werd de spoorverbinding door verschillende
ongunstige factoren (bijv. de Eerste Wereldoorlog, de crisisjaren en de opkomst
van autobusverbindingen en vrachtauto's) nooit helemaal wat men ervan verwacht
had en in 1935 werd besloten de OLDO - lijn op te heffen. Het stationsgebouw
kreeg daarna nog diverse functies maar in 1986 moest het stationsgebouw wijken
voor de moderne tijd. Het werd gesloopt om op die plek nieuwe huizen te kunnen
bouwen.
Monument met letters
Misschien zijn ze u wel eens opgevallen, die letters 'Diepenveen-Oost', in
de tuin van Boschhoekweg nr.1. Ooit was het tegeltableau een blikvanger in
de muur van station Diepenveen-Oost, maar bij de sloop van het gebouw verdween
het bijna in een stortcontainer! Gelukkig heeft Jan Sikkema met hulp van
zijn twee zoons en enkele doortastende buurtbewoners het tableau
net op tijd kunnen redden. Dat was echter nog een hele toer! Na twee weken
bikken, hoog op een ladder staand, kon het ruim 4 meter grote gevaarte worden
losgewerkt uit het gebouw. Met touwen en planken werd het naar beneden gebracht
en op een oude deur naar de overkant van de straat vervoerd, naar de tuin van
Jan Sikkema.
Tot op de dag van vandaag zijn de letters 'Diepenveen-Oost' daar, voor in de
tuin, gebleven. De laatste tijd werd de conditie van de stenen steeds slechter;
restauratie was dringend gewenst. Dat was ook leden van de Historische Vereniging
Dorp Diepenveen en Omgeving opgevallen en daarom ondernam het bestuur actie
met de oprichting van een speciale werkgroep, die ruim vier jaar aan het werk
is geweest.
De werkgroep kreeg alle medewerking van de gemeente Deventer, maar genoeg geld
inzamelen voor het reddingsplan bleek moeilijker. Het was heel lastig sponsors
te vinden in deze economisch slechte tijden. Gelukkig kwam het Diepenveense
bouwbedrijf Wijnhoud te hulp. Vanwege het dorpsbelang bleek de aannemer bereid
om voor de bouw een zeer schappelijke prijs te berekenen. De vereniging is
de firma Wijnhoud en alle andere sponsors zeer dankbaar.
Het monument zal tevens een 'zitbank'-functie krijgen. Het komt te staan in
een parkje aan de Boschhoekweg, vlakbij de plek waar het station vroeger stond.
FeestAl het werk zal bekroond worden met een feestelijke onthulling waarbij
ook muziekvereniging Sempre Crescendo haar medewerking heeft toegezegd.
Omdat 'De OLDO herleeft' het motto is van deze dag, wordt na de onthulling
twee keer met de 'stoomtrein Bello', een treintje op banden, vanaf het monument
naar Station Eikelhof gereden met genodigden. Daarbij zal zoveel mogelijk het
oude tracé worden gevolgd. Door het gebied van landgoed Overvelde en
landgoed De Hoek is nog altijd een bijna twee kilometer kaarsrecht stuk van
de spoordijk te vinden dat leidt naar station Eikelhof.
Rondrit met stoomtreintje
Gepland is dat stoomtrein Bello 's middags door Diepenveen-dorp zal rijden.
Kinderen tot 8 jaar mogen dan een ritje maken. Dit programmaonderdeel wordt
aangeboden door de Diepenveense Winkeliersvereniging. U bent van harte uitgenodigd
om op zaterdag 5 juni a.s. om half tien 's morgens bij de onthulling aanwezig
te zijn. Laten we hopen op mooi weer die dag!
Wilbert Derksen
Meer informatie over de spoorlijn OLDO van Deventer naar Ommen
staat in het boek Overijsselsche Lokaal Spoorweg-Maatschappij Deventer-Ommen
(OLDO) door
Wiebe van der Velde (2000) of op de site www.spoorzoeker.nu.
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving - Nieuwsbrief nr 10 -
maart-april 2004
Borgelerhof aan de ingang naar Diepenveen is er niet meer.
Met de sloop in januari 2005 is er een markant gebouw verdwenen.
De Borgelerhof werd omstreeks 1902 gebouwd door Martinus van
Doornicnk (geboren in 1847) en zijn vrouw Helena de Man beide wonende in Deventer.
Maar zij
verbleven ook vaak bij familie op de oude ‘havezate Boxbergen’ aan
de Boxbergerweg in de gemeente Olst. Hun kinderen werden dan ook in de gemeente Olst op Boxbergen geboren.
Deze kinderen van Doorninck (twee broers en een zus) werden door vererving
aan het begin van de 20e eeuw de eigenaren van deze voormalige havezate. Een
broer en zus trekken dan in op Boxbergen en broer Anton van Doorninck en zijn
vrouw gaan aan de overkant van de Boxbergerweg op de villa ’de Ossebosch’ wonen
)*1.
De veiling vindt plaats in april 1908. Veilingboekje en plattegrond zijn bewaard
gebleven (archieven van landmeter/taxateur Roetert Steenbruggen).
De nieuwe eigenaar is George Muller (geboren 24-12-1883 in Oldenzaal) van beroep
sigarenfabrikant. Hij koopt de villa voor fl 6500. Samen met o.a. zijn
broer Ernst Adolf Muller (geboren op 24-7-1878 in Oldenzaal) gaat hij er op
6 juni
1908 op de Borgelerhof wonen. Ook hij is sigarenfabrikant.
Snuffelend in bouwtekeningen in het stadsarchief in Deventer voor het perceel
Havezatelaan 2 bleek het volgende:
De originele bouwtekeningen uit 1902 zijn er niet meer. Onduidelijk blijft
het wie de Borgelerhof ontworpen heeft. (Architect J.D.Gantvoort ???).
Leuk is de oudste nog aanwezige bouwaanvraag van 1 mei 1908: George laat dan
een ‘autogarage met gashokje’ bij de woning bouwen. H.J.Witteveen
uit Deventer is de aannemer.
George heeft in 1908 dus al een auto waarmee hij zich naar zijn sigarenfabriek
in Deventer laat rijden. Hij heeft al heel vroeg een auto wat een opvallend
gebeuren in die tijd moet zijn geweest.
Een andere interessante bouwaanvraag werd ingediend op 14 december 1915. Het
architectenbureau J.D. Gantvoort & W.P.C. Knuttel sturen tekeningen
in voor een aanzienlijke verbouwing van de villa. De villa wordt o.a. voorzien
van een serre, een aparte opgang voor het personeel en het uiterlijk wordt
sterk verfraaid. De stijl van architect Knuttel lijkt hier waarneembaar (mooie bouwtekeningen
liggen in het archief).
Architect Knuttel (1886-1974) zal enkele jaren daarna met een eigen bureau
starten. Hij heeft vele fraaie bouwwerken waaronder veel villa’s in deze
omgeving ontworpen! Hij woonde vanaf 1920 aan de Lookersdijk 6 waar hij voor
zichzelf ook een fraaie villa ontwierp.
De broers Muller blijven maar een jaar samen op de villa wonen.
George Muller verkoopt de villa op 26-5-1909 aan zijn broer en vertrekt naar
Enschede.
Ernest Adolf Muller was directeur van ‘Muller & Co’ de grote
sigarenfabriek bij de Hoge Hondstraat in Deventer. Vooral voor en aan het begin
van de Eerste Wereldoorlog gaat het de firma voor de wind. In 1909 zijn er
maar liefst 15 sigarenfabrieken in Deventer )*2.
De familie Muller werd door de sigarenhandel heel vermogend. Verschillende
panden langs de huidige Havezatelaan waren ook in hun bezit. Er was heel veel
personeel die o.a. ook in deze huizen woonde.
De Tweede Wereldoorlog werd een ramp voor de joodse familie Muller. Het gedeporteerde
gezin overleefde de concentratiekampen niet. Een dochter kon tijdig onderduiken
en overleefde de oorlog.
Haar kinderen hebben de villa nu verkocht aan een projectontwikkelaar.
Er worden negen appartementen gebouwd in een complex van drie verdiepingen.
Hulde aan de bewoners in de omgeving. Zij konden eerdere plannen van een gebouw
van
negen verdiepingen hoog met succes voorkomen.
Na de oorlog waren o.a. in het pand gevestigd:
In 1958:
Meerdere gezinnen.
Personen die terugkwamen uit Indië/ molukkers?
Twijnstra en Gudde.
Het bedrijf groeide daar op de Borgelerhof ‘totaal uit zijn jasje’ en
verhuisde begin jaren tachtig naar het nieuwe gebouw aan de Pikeursbaan. In
de jaren negentig is het bedrijf verhuisd naar Amersfoort.
Het bedrijf is dus op de Borgelerhof groot geworden en had vanwege de enorme
expansie een groot aantal (houten) barakken laten bouwen. Deze waren verbonden
met het hoofdgebouw.
Kluwer.
In de jaren tachtig waren diverse kantoren van Kluwer in het pand gevestigd
en deze maakte ook gebruik van de barakken.
Postiljon Motel
De directie van het Postiljon Motel was in de jaren negentig in de villa gevestigd.
Wim de Weerd
Diepenveen
)1 Voor meer info betreffende de familie van
Doorninck zie ook het boek: Schrei niet bedrukte wees, (geschiedenis van het
Deventer
weeshuis en kinderhuis)
door C.M.Hogenstijn, blz 146-148.
)2 Zie verder: ‘De sigarenindustrie
in Deventer’ door R.F.Berends in het Deventer Jaarboek 2002.
Vrouwen, huwbare dochters en jonge dienstmaagden werden uit voorzorg verborgen gehouden, goud en andere kostbaarheden werden begraven en paarden en koeien werden naar dichte plekken in het bos gebracht. De schrik zat er goed in toen in 1813 de Kozakken de oostgrens overstaken. De Kozakken kwamen om ons land te bevrijden van de Fransen, maar hun reputatie als barbaarse woestelingen was hen al vooruit gegaloppeerd. In het brave Nederland deden allerlei verhalen de ronde over deze ‘liederlijke, twee uur in de wind stinkende halve wilden’. Het zouden zuipschuiten, rokkenjagers, veelvraten en vechtmachines zijn. Ze bleven slechts een half jaar in ons land en het waren er niet eens zoveel, maar toch komen ze voor in menig volksverhaal, waarin ze worden afgeschilderd als waren ze de duivel zelf.
Boek
Anne Aalders schreef een heel aardig boek over de Kozakken: ‘Met gevelde
land en losse teugel’. Kozakken in Nederland 1813-1814. (ISBN: 9076781044).
Hij nuanceert hierin enigszins het bovenstaande beeld en schrijft dat de Kozakken
goed getrainde en moedige soldaten waren die op hun kittige paardjes opeens
opdoken achter vijandelijke linies om paniek en verderf te zaaien, waarna ze
weer even snel vertrokken als ze waren gekomen. De verhalen kwamen echter niet
helemaal uit het niets. Uit bewaard gebleven documenten blijkt dat de Kozakkenofficieren
die in Groningen bivakkeerden ’s morgens al meteen koffie met rum wilden,
bij het ontbijt dronken ze een fles wijn met een schnaps. Bij het middageten
werd er weer een schnaps en ook weer een fles wijn gedronken en ‘s avonds
bestelden ze datzelfde nog eens. Ook waren ze altijd hongerig. Ze schuimden
de boerderijen af om eten en maakten daarbij sissende geluiden om duidelijk
te maken dat er een pan op het vuur moest, liefst met een flinke klont vet.
Aalders gaat ervan uit dat vooral deze drank- en vraatzucht de fantasie in
de vele volksverhalen over de Kozakken aanwakkerde en de aanzet waren tot de
slechte naam die de Kozakken verwierven. De Nederlanders hadden na vijf jaar
Franse overheersing zelf immers niets te eten. Zij keken met jaloezie naar
deze vreetpartijen. De Kozakken konden enorm goed vechten en hebben volgens
plan de Fransen verdreven. Veel straten in Overijssel en Gelderland zijn daarna
naar de Kozakken genoemd. Ook zijn er vele Kozakkenlindes. Bij Putten is een
Kozakkenberg, in Epse een Kozakkenbult en tussen Diepenveen en Olst is een
gebied dat het Kozakkengat heet.
Karakteristiek
De Kozakkenlinde behoort tot het geslacht Tilia Europea ofwel Hollandse linde,
een kruising tussen de winterlinde en de zomerlinde. Deze bomen worden gekarakteriseerd
als bomen van de liefde, omdat in de volkscultuur linden als zachtaardig worden
bestempeld. De bladeren zijn hartvormig en voelen zacht aan. Ook de geur van
de linde tijdens de bloei is aanleiding voor deze benaming. Verder hebben zowel
lindehoning als lindebloesemthee een zachte smaak.
Linden zijn eigenzinnige en robuuste groeiers en duidelijk in het landschap
aanwezig. Ze werden ook beschouwd als schutsboom van de familie en de dorpsgemeenschap.
In de vroege middeleeuwen werd de aanplant van de linde al door keizer Karel
de Grote (782-814) bevorderd. In de 16e eeuw werd de linde veel gebruikt voor
aanplanting bij middeleeuwse kastelen. Later werd de boom gebruikt voor beplanting
van wegen en als leilinde bij boerderijen. Vaak werd er ook een linde geplant
bij een belangrijke gebeurtenis.
Tijdens en na de Napoleontische tijd, toen er kozakken in onze streken legerden,
werden de paarden die onderweg stierven, begraven bij dikke bomen. Dat was
bijvoorbeeld het geval in Wapenveld, waarvandaan de Kozakken via de IJssel
bij Veessen naar het Zuiden trokken. Meestal kozen ze voor een linde op een
verhoging (zoals de linde in Diepenveen).
In het boek Monumentale bomen in Nederland van Gerrit de Graaff, een uitgave
van de Bomenstichting, staat een artikel over de Kozakkenlinde in Diepenveen.
Deze linde zou tenminste 350 jaar oud zijn en dat komt overeen met andere informatie
van oude linden langs de IJssel. Overigens wordt in het artikel ook gezegd,
dat de boom uit 1800 stamt. Mogelijk is de boom een bevrijdingsboom die geplant
werd ter gelegenheid van het vertrek van de Fransen.
Meer informatie over de boom is dan ook welkom!
Historische Vereniging Dorp Diepenveen en Omgeving - Nieuwsbrief nr. 11 - oktober 2004
Na de verwoesting van het Diepenveense Vrouwenklooster in 1578 vielen de rijke bezittingen van dit klooster aan het eind van de 16e eeuw in handen van de stad Deventer. Het rijke klooster bezat veel onroerend goed zoals boerderijen, landbouwgronden, maar ook de kloosterkerk en ook de molen met molenaarshuis. Het bezit werd door een aangestelde rentmeester beheerd (‘Rentambt van Diepenveen’).
In een geschiedenisboek uit 1801 wordt de situatie aan het eind van de 18e
eeuw beschreven. Er is dan van het enorme kloostercomplex nog maar weinig over.
In de buurt van de NH-kerk (de voormalige kloosterkapel) staan dan de woningen
van predikant en van de koster. Verder zijn er slechts twee andere huizen,
n.l. een boerderij (w.s. wordt het ‘Rander Klooster’ bedoeld) en
een huis van een molenaar. Dit huis is ‘de Brouwerij’ aan de huidige
Dorpsstraat vlakbij de NH-kerk.
Deze molenaar heeft zijn molen in de Rander Marke staan en verder wordt vermeld
dat deze molen ook onder het ‘Rentambt van het Konvent’ valt.
Zowel op een kaart van 1781 als ook op de eerste kadasterkaart van 1832 zien
we de molen staan aan de huidige Molenweg (Molenbelt). Waarschijnlijk stond
daar ook al een molen in de tijd van het vrouwenklooster omdat deze molen ook
onder het ‘Rentambt’ viel.
In de 19e eeuw (1816) verkocht Deventer de molen. De molen wisselde daarna
diverse keren van eigenaar en brandde in 1933 af.
Op kaarten uit 1781 en 1832 zien we bij de molen ook een huis.
Uit archief onderzoek blijkt dat dit het bakkershuis is; d.w.z. een woonhuis
met aangebouwde bakkerij. Alleen al in de 18e eeuw vond ik 9 pachtcontracten
van de stad Deventer met deze familie. Steeds weer werd daarbij ‘de
molen met huis’ genoemd. Het genoemde huis in de pachtcontracten is
waarschijnlijk het bakkershuis.
Verre voorvader Lambertus Berends Brouwer woonde al in 1713 nabij de kerk (in
de Brouwerij of het Bakkershuis).
Albert Berent Brouwer kocht in 1816 de (oude) molenaarswoning ‘de Brouwerij’ van
de Stad Deventer en woonde er tot 1827. Daarna was in de Brouwerij een café ‘De
Vrolijke Boer’ gevestigd en tot 1854 woonde er de schoenmaker Jan Willem
Brinkman. Deze verhuisde in dat jaar met zijn gezin naar de boerderij ‘ Klein
Boerkamp’ bij de Ottersbrug.
De Brouwerij werd in 1854 door de familie Brouwer verkocht aan de familie Roetert
Steenbruggen.
In 1827 koopt Albert Berent Brouwer, molenaar van de Diepenveense molen, ook de molen met het bakkershuis. Heel lang had de familie de molen met huis gepacht maar kreeg het dus nu in eigendom. Hij verhuist met zijn gezin van de Brouwerij aan de Dorpsstraat naar het bakkershuis. Het bakkershuis wordt dus de nieuwe molenaarswoning. Het is de huidige boerderij met adres Molenweg 75.
De zoon van Albert Berent verbouwt het bakkershuis in 1855-1856. Onderin de
voorgevel prijkt een mooie (Bentheimer) zandsteen met de initialen J L B en
M N en 1856.
In het achterhuis boven de deeldeuren zien we een gevelsteen met het jaartal
1855.
Johannes Lambertus Brouwer korenmolenaar te Diepenveen en zijn vrouw Margaretha
Neuteboom verbouwden dus in 1855-1856 de molenaarswoning (oude bakkershuis).
(Opm.: Jannes Lambertus Brouwer, overleden 11 november 1970, zijn zoon Berend Jan Brouwer, overleden 12 jauari.1871 en zijn vrouw Margretha Neuteboom overleden 31 december 1870, liggen begraven op het kerkhof bij de kerk. De drie grafstenen liggen er nog steeds!)
Na deze verbouwing krijgt het gebouw de huidige vorm. De bakkerij wordt gesloopt
en het voorhuis verbreed en verhoogd. In het achterhuis wordt de gevel (westen)
opnieuw opgetrokken waarbij 19e-eeuwse dunne metselstenen zijn gebruikt.
De gevel van het voorhuis is heel interessant! We zien dat deze bestaat uit
oude kloostermoppen. Aan de linkerkant is het voorhuis verhoogd met dezelfde
19e eeuwse metselstenen die ook in de achtergevel zijn gebruikt (zie foto).
Aan de rechterkant van het voorhuis is de gevel ook verhoogd en ca 2 meter
verbreed.
Hier zijn (hoogst waarschijnlijk) de oude kloostermoppen uit de achtergevel
en van de bakkerij hergebruikt.
Johannes Lambertus verbouwde in 1855-1856 de woning aan de Molenweg. Hij laat
twee gevelstenen aanbrengen aan voor en achterkant. De muren worden gestuct
en wit gepleisterd.
Recent verkocht de heer Gerrit Hemeltjen de woning aan de fam. van der Linden.
De nieuwe eigenaars laten de woning nu verbouwen en zijn heel enthousiast om
het huis weer in de oude staat te brengen.
De restauratie wordt uitgevoerd met behoud van authentieke elementen maar bovendien
worden verdwenen elementen weer teruggebracht. Zo worden de moderne rechte
ramen in de voor- en zijgevels (zie foto) weer vervangen door ramen met een
gebogen bovendorpel, dus weer de vorm van het metselwerk. Bovendien zullen
de beide schoorstenen (zie ansichtkaart) op het voorhuis, die in de loop der
tijd zijn verdwenen, weer worden teruggeplaatst.
Verwijdering van het stucwerk van de voorgevel heeft een fraai stuk geschiedenis
van de woning bloot gelegd zoals onderstaande foto laat zien.
Na verwijdering van de stuclaag zien we dat de gevel voor een groot deel bestaat
uit kloostermoppen. Dit formaat steen duidt erop dat de woning veel ouder is
dan voorheen vermoed werd. De vraag rijst of deze stenen hergebruikt zijn (b.v.
van het puin van het vrouwenklooster) of destijds bij de bouw van het molenaarshuis
nieuw waren. Ik moet het antwoord schuldig blijven. Wel is zo’n complete
gevel van kloostermoppen heel bijzonder te noemen.
Duidelijk is dat de gevel in 1856 is opgehoogd. We zien op de foto links boven
de 19e - eeuwse dunne gevelstenen die voor de ophoging zijn gebruikt.
De achtergevel bestaat geheel uit dezelfde 19e-eeuwse stenen. Op de kadasterkaart
van 1832 kunnen we de vorm van het huis voor de verbouwing en ook de andere
gebouwen bij de molen zien.
Het onderste vierkante gebouw op de kadasterkaart is een heel oude schuur die
in 1906 werd afgebroken. Gerrit Hemeltjen heeft deze informatie van zijn
grootvader die in 1902 het molenaarshuis kocht en de schuur afbrak.
Het bakkershuis (vanaf 1827 molenaarshuis) heeft op de kadasterkaart een rechthoekig
oppervlak met een uitbouw aan de noordkant. Deze uitbouw is dus nu verdwenen.
Verder blijkt na bestudering van de achterste gebinten en van het metselwerk
van de achtergevel dat het molenaarshuis in 1855-1856 waarschijnlijk verlengd
is.
De situatie omstreeks 1781 wordt weergegeven met onderstaande kaart.
Voor 1855 was het molenaarshuis waarschijnlijk geheel met riet
bedekt. De hoogte waarop aan de zijkant het riet begon is ongeveer een meter.
Dit kunnen
we o.a. zien links in de voorgevel aan de hoogte van de opgemetselde 19e-eeuwse
stenen (zie foto sept. 2006). Woningen met een dergelijk lage rieten kap zijn
vrijwel altijd zeer oud.
De vraag blijft hoe oud is het bakkershuis met de oude kloostermoppen?
Het antwoord weet ik (nog) niet. Minimaal 18e-eeuws maar mogelijk nog enkele
eeuwen ouder.
Wim de Weerd Diepenveen
Nummer 17 op boerderijkaart.
Huidige adres: Sportcomplex DSC ‘de Zunnenbarg’, Schuurmansweg
20A,
Diepenveen
Op de plek waar zich nu het DSC sportcomplex (Schuurmansweg)
bevindt, stond tot 1982 de boerderij ‘Nijland’. Omstreeks 1986
werd hier de DSC-kantine gebouwd en de sportvelden aangelegd.
Dit sportcomplex ‘de Zunnebargh’ dankt zijn naam aan drie generaties
van de familie Zonnenberg die er als laatste een agrarisch bedrijf hebben gehad.
De boerderij werd omstreeks 1971 door deze familie aan de gemeente Diepenveen
verkocht. Een medewerker van de plantsoenendienst van de gemeente Diepenveen
(familie G.J.Hellewegen) heeft er daarna nog van 1971 tot 1982 gewoond. Daarna
is de boerderij gesloopt.
Maar hoe komt de boerderij aan de naam ‘Nijland’.
Niemand kon me dat vertellen en verder was er van de boerderij vrijwel niets
bekend.
Op verzoek van de knipselgroep van de Historische Vereniging Diepenveen heb
ik de geschiedenis van de boerderij in het stadsarchief van de Atheneumbibliotheek
onderzocht.
Het enige aanknopingspunt was dus de naam Zonnenberg en de
kadasterkaart van 1832.
Door terugzoeken van steeds oudere bevolkingsregisters en door ‘neuzen’ in
de kerkboeken van huwelijk, doop en overlijden werd ‘het gehele verleden’ van
boerderij en bewoners duidelijk.
Op de eerste kadasterkaart van 1832 staat de boerderij (met de naam Nijland)
al vermeld en er vlakbij meer naar de Boxbergerweg het boerderij ‘Noordhoek’ (nr
18 op de boerderijkaart; nu Boxbergerweg 85).
Beide waren in 1832 eigendom van de diaconie van de herv. kerk Diepenveen.
Het is mogelijk dat de diaconie de boerderijtjes heeft gebouwd t.b.v. armlastige
gemeenteleden.
De waarschijnlijk eerste bewoners van de boerderij ‘Nijland’ waren
Jannes Nijland en Janna Moespot.
Zij trouwden op 8 mei 1803 in de Kerk in Diepenveen. (het is nu dus al duidelijk
hoe de boerderij aan zijn naam kwam).
Jannes werd omstreeks 1774 in Elsen (Markelo/Rijssen) geboren maar werkte daarna
in Voorst.
Janna Moespot (geboren in 1778) kwam w.s. van de vlakbij gelegen boerderij ‘de
Moespot’ in Tjoene ( nu Kolkbos met het adres Averlose Houtweg 16). De
huwelijksakte (een kopie uit het kerkboek) is hieronder weergegeven.
![]() |
Huwelijksakte van Jannes Nijland en Janna Moespot. Zij huwden op 8 mei 1803 in de kerk in Diepenveen nadat ze op 4 april in ondertrouw waren gegaan. |
Dochter Aaltjen Nijland werd in 1811 op de boerderij (in marke Tjoene) geboren. In het doopboek van de NH-kerk wordt de boerderij dan Nijvelt genoemd. Nijvelt betekent het nieuwe veld. Het gebied ter plekke was een groot heidegebied en werd het ‘Diepenveensche Veld’ genoemd. Aan het begin van de 19e eeuw werd er op dit Diepenveensche veld grond aangegraven t.b.v. beide boerderijtjes.
![]() |
Geboorteakte van Aaltjen Nijland. Zij werd 11 maart 1811 in Diepenveen geboren en op 17 maart gedoopt in de kerk in Diepenveen. |
Aaltje Nijland huwde in 1832 met de dagloner Gerrit Jan Roeterdink (omstreeks
1804 in Gorssel geboren).
Op het bevolkingsregister van 1840 worden zes bewoners van de boerderij vermeld.
Het echtpaar met vier kinderen (Antonij, Frederik Jan, Johanna en Jenneken)
en vader Jannes Nijland en moeder Janna Moespot. Deze twee overlijden kort
daarna in 1841 en 1842.
Omstreeks 1852 verlaat het gezin van Gerrit Jan Roeterdink met inmiddels 6
kinderen de boerderij.
Antonij Nuesink (geboren 1824 Gorssel ;beroep dagloner) en zijn vrouw Hermina
Kolkman (1825,Markelo) en hun kinderen Hermina, Jan Hendrik, Maria Hermina
en Harmen Jan worden de nieuwe bewoners.
Waarschijnlijk werd de boerderij dan hun eigendom.
(Opm.: Ook op de naast gelegen boerderij ‘Noordhoek’ hebben in
de tweede helft van de 19e eeuw en begin 20e eeuw enkele generaties van de
familie Nuesink gewoond.)
Dochter Jenneken Nuesink wordt op 10 maart 1864 op ‘Nijland’ geboren.
Zij blijft met haar ouders op de boerderij wonen en trouwt in 1891 met Hendrik
Jan Zonnenberg (geboren 24 sept. 1866 in Epe).
Moeder Hermina Kolkman overlijdt op 17 januari 1891.
Antoni het eerste kind van Hendrik Jan en Jenneken overlijdt al in het eerste
levensjaar.
Op 17 mei 1893 wordt hun zoon Hendrik Jan geboren. Moeder Jenneken heeft gelukkig
hulp van de inwonende dienstbode Johanna Scholten (geb. 1875 in Oene) en later
van de inwonende dienstmeid Johanna Twellaar (geb 1879 in Diepenveen).
Het noodlot slaat toe als Hendrik Jan Zonnenberg (Sr) op 21 nov 1904 overlijdt.
Er is geen man op de boerderij die het zware werk kan doen en er zijn daardoor
waarschijnlijk weinig inkomsten.
Jenneken Nuesink trouwt in 1906 met Jan Willem Kluinsteker (1860 in Holten).
Ook een zoon van hem komt in 1911 op de boerderij wonen.
Als Jan Willem Kluinsteker op 9 juli 1919 overlijdt, is Jenneken Nuesink weer
weduwe.
Jenneken (55jr) woont dan met haar zoon Hendrik Jan Zonnenberg (26 jr) op de
boerderij.
Hendrik Jan Zonnenberg trouwt op 6 mei 1926 met Hendrika Berends (6 okt 1894 in gemeente Olst) uit Wesepe. Het echtpaar krijgt twee zoons: Hendrik Jan (24 aug. 1927) en Jan Johan (25 jan. 1932).
Op de boerderijkaart van de voormalige gemeente Diepenveen staat de boerderij
(nr 17) vermeld als: Nijland. Dit is dus de naam die op de eerste kadasterkaart
van 1832 vermeld wordt. De landmeter heeft de naam van de (eerste) bewoner
op de kadasterkaart gezet.
Nijland betekent ‘het nieuwe land’.
Bij de geboorte van Aaltjen Nijland in 1811 wordt de boerderij ‘Nijveld’ (nieuwe
veld) genoemd.
Oude Diepenveners zullen eerder spreken van ‘Zonnenberg’ omdat
er ‘als laatste’ hier drie generaties Zonnenberg hebben gewoond.
Leuk dat de naam Zunnebargh nu gebruikt wordt voor het DSC-complex.
Wim de Weerd
Diepenveen
Reacties kunt u mailen naar: [email protected]